ECLI:NL:CRVB:2019:152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
18/3920 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van beroep in sociale zekerheidszaak en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 27 augustus 2012 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft op 9 april 2018 haar beroep digitaal ingetrokken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze intrekking niet ongedaan kon worden gemaakt, wat leidde tot het hoger beroep van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van het beroep door de gemachtigde van appellante, mr. N. Turkkol, per abuis was gedaan door een verkeerd dossiernummer aan te klikken. Echter, de Raad oordeelde dat er geen sprake was van omstandigheden die aan appellante niet toe te rekenen waren, waardoor de intrekking niet meer ongedaan kon worden gemaakt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat de intrekking van het beroep definitief was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het indienen van proceshandelingen en de gevolgen van een intrekking van beroep in het bestuursrecht.

Uitspraak

18.3920 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 juli 2018, 17/1333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Turkije) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 januari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Turkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Namens appellante is verschenen mr. N. Turkkol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vanaf 27 augustus 2012 ontvangt appellante een uitkering op grond van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,73%. Vanaf 1 september 2013 heeft appellante naast haar
WIA-uitkering tevens een toeslag ontvangen ingevolge de Toeslagenwet (TW).
1.2.
Bij brief van 15 december 2016 heeft appellante het Uwv verzocht om
op 1 januari 2017 met behoud van haar WIA-uitkering en haar toeslag naar Turkije te mogen verhuizen.
1.3.
Bij besluit van 29 december 2016 heeft het Uwv de toeslag van appellante met ingang van 1 januari 2017 beëindigd. Aan de beëindiging ligt ten grondslag dat op grond van artikel 4a van de TW een uitkeringsgerechtigde die een inkomen heeft beneden het sociaal minimum, geen recht heeft op toeslag gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 28 februari 2017
(bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.4.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep is behandeld ter
zitting van 2 juni 2017. De rechtbank heeft geconstateerd dat in een vergelijkbare zaak als die van appellante hoger beroep aanhangig is bij de Raad. De rechtbank heeft het wenselijk geacht om de uitkomst van dat hoger beroep af te wachten. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
1.5.
Op 9 april 2018 heeft de gemachtigde van appellante de rechtbank meegedeeld dat het
Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen en dat appellante het beroep intrekt. De gemachtigde heeft verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
1.6.
De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 13 april 2018 aan partijen bevestigd dat
het beroep is ingetrokken.
1.7.
Op 17 april 2018 heeft appellante toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te
doen op haar verzoek om vergoeding van de proceskosten.
1.8.
De gemachtigde van appellante heeft in een brief van 25 april 2018 de rechtbank
meegedeeld dat sprake is van een misverstand en dat hij zijn beroep niet wil intrekken.
1.9.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft de gemachtigde van appellante in een
brief van 13 juni 2018 toegelicht dat het nooit de bedoeling is geweest om het beroep van appellante in te trekken. Hij heeft het beroep van appellante per abuis ingetrokken. Hij had het beroep in de WIA-zaak willen intrekken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep als ingetrokken beschouwd en
appellantes verzoek om het Uwv te veroordelen in de proceskosten afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat een schriftelijke mededeling door een advocaat dat een zaak wordt ingetrokken een proceshandeling is, waar in beginsel niet van teruggekomen kan worden. Daarbij komt dat de gemachtigde met het bericht van 17 april 2018 toestemming heeft gegeven zonder zitting uitspraak te doen op het verzoek om vergoeding van proceskosten. Hiermee heeft de gemachtigde de intrekking van het beroep bevestigd. De door de gemachtigde aangevoerde omstandigheden leiden er niet toe dat hij van de intrekkingsverklaring en de bevestiging van die intrekking kan terugkomen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat sprake is van een administratieve
vergissing. De gemachtigde van appellante heeft het beroep op 9 april 2018 per abuis via een digitaal formulier ingetrokken door een verkeerd dossiernummer aan te klikken. In de procedure van appellante is door het Uwv geen nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In de andere procedure, waar wel een nieuwe beslissing op bezwaar was genomen, moest het beroep worden ingetrokken. Appellante heeft nooit de intentie gehad om haar beroep in te trekken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 13 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2160) kan een bevoegd gedane intrekking van een bezwaar of beroep na afloop van de bezwaar- of beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene ertoe te bewegen het bezwaar of beroep in te trekken.
4.2.
De gemachtigde van appellante heeft het beroep op 9 april 2018 (digitaal) ingetrokken. Tussen partijen is in hoger beroep alleen in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat op die intrekking niet kan worden teruggekomen.
4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat geen sprake is van aan appellante niet toe te rekenen omstandigheden, waardoor zij in een situatie van dwaling verkeerde of waarin sprake was van dwang of bedrog van enige zijde teneinde appellante ertoe te bewegen het bezwaar in te trekken. De gemachtigde van appellante heeft gesteld dat hij bij de digitale intrekking per abuis het verkeerde dossiernummer heeft aangevinkt en dat hij gelet op alle omstandigheden niet aan die intrekking mag worden gehouden. Nog daargelaten of die stelling doel moet treffen, heeft de gemachtigde van appellante, nadat de rechtbank op 13 april 2018 met vermelding van het juiste TW dossiernummer had bevestigd dat het beroep was ingetrokken, de intrekking van het beroep nogmaals bevestigd door op 17 april 2018 toestemming te geven om zonder zitting uitspraak te doen op haar verzoek om vergoeding van de proceskosten. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de intrekking van het beroep niet meer ongedaan gemaakt kan worden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 januari 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) R.P.W. Jongbloed
md