ECLI:NL:CRVB:2019:1532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellant in het kader van de Wet WIA na medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als allround keukenmedewerker werkte, was uitgevallen voor zijn werk vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant vanaf 24 november 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na bezwaar van de appellant werd vastgesteld dat hij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 54,81%. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig was geweest.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, waaronder dat hij geen benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad vond geen bewijs dat de appellant ten tijde van de datum in geding bedlegerig was of leed aan een ernstige psychische stoornis die hem niet zelfredzaam maakte. De argumenten van de appellant in hoger beroep waren niet nieuw en hadden de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige af.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor de appellant en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 mei 2019.