ECLI:NL:CRVB:2019:1532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
17/3816 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellant in het kader van de Wet WIA na medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als allround keukenmedewerker werkte, was uitgevallen voor zijn werk vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant vanaf 24 november 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na bezwaar van de appellant werd vastgesteld dat hij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 54,81%. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig was geweest.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, waaronder dat hij geen benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad vond geen bewijs dat de appellant ten tijde van de datum in geding bedlegerig was of leed aan een ernstige psychische stoornis die hem niet zelfredzaam maakte. De argumenten van de appellant in hoger beroep waren niet nieuw en hadden de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige af.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor de appellant en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 mei 2019.

Uitspraak

17.3816 WIA

Datum uitspraak: 2 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2017, 16/3070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.B. Jobse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Voor appellant is mr. Jobse verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy‑Bal.

OVERWEGINGEN

1. Op 26 november 2013 is appellant uitgevallen voor zijn werk als allround keukenmedewerker wegens lichamelijke klachten aan buik, darmen en rug. Later zijn hier ook psychische klachten bijgekomen. Bij besluit van 18 november 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant met ingang van 24 november 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 31 maart 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat appellant vanaf 24 november 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA‑uitkering en waarbij zijn mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 54,81%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat er geen aanleiding is het medische oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke en voldoende gemotiveerde wijze geconcludeerd dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat niet is gebleken dat appellant verdergaand beperkt is dan is aangenomen. Appellant heeft niet onderbouwd dat hij ten tijde van de datum in geding bedlegerig was. Evenmin is gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met de aard en ernst van het ziektebeeld van appellant. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat niet de door appellant ervaren beperkingen maatgevend zijn, maar de beperkingen die het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken zijn. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan het medische oordeel, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat niet is gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte niet is onderkend dat hij geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft en dus volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Gelet op zijn psychische problematiek is appellant niet zelfredzaam. Daarbij voldeed appellant ten tijde van de periode in geding aan het criterium van bedlegerigheid. Appellant heeft verder aangevoerd dat ten onrechte is overwogen dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor hem. Er is geen rekening gehouden met het woon‑werkverkeer en ook zijn de functies vanwege de mate van concentratie, collegialiteit en tilbelasting niet haalbaar voor appellant. Appellant heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b en c, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn geen benutbare mogelijkheden aanwezig indien betrokkene bedlegerig is of betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen (medische) stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat appellant ten tijde van de datum in geding van 24 november 2015 bedlegerig was als bedoeld in het Schattingsbesluit en/of leed aan een ernstige psychische stoornis op grond waarvan hij niet zelfredzaam was. Van een situatie van geen benutbare mogelijkheden is dus niet gebleken. Gezien al het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige in te schakelen wordt afgewezen.
4.3.
De rechtbank heeft ook met juistheid overwogen dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant en dat niet is gebleken dat de belastbaarheid in deze functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. Nu appellant niet beperkt is geacht op de punten vasthouden en verdelen van aandacht, samenwerken en vervoer heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hier geen rekening mee hoeven houden bij de functieselectie. Met de tilbelasting van appellant is voldoende rekening gehouden, aangezien in de geselecteerde functies niet zwaarder dan vijf kilo hoeft te worden getild.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L. Boersma

VC