ECLI:NL:CRVB:2019:1563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
17/4806 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek

Op 8 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als magazijnmedewerker werkte, had zich op 6 januari 2014 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 14 oktober 2015, concludeerde het Uwv op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek dat appellant per 4 januari 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een uitkering. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De rechtbank Den Haag had in een eerdere uitspraak op 8 juni 2017 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of de juistheid van de medische beoordeling. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zich niet had mogen baseren op het rapport van Psyon, omdat de conclusies onvoldoende gemotiveerd waren en het medisch onderzoek niet zorgvuldig zou zijn geweest.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies over de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), terecht waren. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn belastbaarheid anders was dan in de FML was vastgelegd. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

17.4806 WIA

Datum uitspraak: 8 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juni 2017, 16/10100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.W. de Water, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Voor appellant is
mr. A.T. Geene, kantoorgenoot van mr. De Water, verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als magazijnmedewerker. Op 6 januari 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Hij ontving op dat moment een werkloosheidsuitkering. Appellant heeft op 14 oktober 2015 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 4 januari 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
30 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank ontbreken aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest of dat de medische beoordeling niet juist is. Het rapport van 27 januari 2016 van psychiater G.E.A. de Waard, verbonden aan Psyon en uitgebracht op verzoek van de verzekeringsarts van het Uwv, bevat een voldoende uitgebreide weergave van anamnese, klachtenpatroon en het uitgevoerde psychisch onderzoek. De Waard heeft afdoende gemotiveerd dat wat appellant in een brief van 21 januari 2016 heeft aangevoerd tegen het conceptrapport geen reden geeft zijn rapport te wijzigen. Uit een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 november 2016 blijkt dat de klachten van appellant zijn bezien in samenhang met het expertiserapport en de informatie van de behandelaars en zijn meegewogen bij het vaststellen van de belastbaarheid. De rechtbank heeft daarom geen deskundige benoemd zoals door appellant is verzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, in staat moet worden geacht de voorgehouden functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zich bij de beoordeling van zijn belastbaarheid niet heeft mogen baseren op het rapport van Psyon, omdat de daarin neergelegde conclusies onvoldoende zijn gemotiveerd en van een zorgvuldig medisch onderzoek geen sprake is geweest. Appellant acht zich meer arbeidsongeschikt door zowel zijn psychische als zijn fysieke klachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak gevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is te twijfelen aan de daaruit getrokken conclusies over de belastbaarheid van appellant zoals neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uit de FML volgt dat appellant is aangewezen op niet te stresserend en fysiek niet al te zwaar werk. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat hun opvatting over de belastbaarheid van appellant is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen psychisch onderzoek, informatie van de behandelend sector en de psychiatrische expertise van De Waard. Daarmee is een voldoende beeld verkregen van de psychische en fysieke toestand van appellant op de datum in geding, 4 januari 2016. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het rapport van
De Waard inzichtelijk en goed gemotiveerd is en dus bruikbaar was voor de verzekeringsartsen bij de vaststelling van de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid.
4.2.
Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn belastbaarheid anders is dan in de FML is vastgelegd.
4.3.
Mede gelet op de door het Uwv in hoger beroep ingezonden nadere stukken wordt geoordeeld dat de voor de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant geselecteerde functies, uitgaande van de juistheid van de FML, voor hem geschikt zijn.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W.M. Swinkels

VC