ECLI:NL:CRVB:2019:1621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
18-4741 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfskrediet op grond van Bbz 2004 wegens niet-levensvatbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds januari 2017 een eenmanszaak exploiteert gericht op de reparatie en verkoop van smartphones en tablets, had op 19 april 2017 een aanvraag ingediend voor bedrijfskrediet op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem heeft deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een advies van KplusV, dat concludeerde dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar was. De Raad heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om het advies van KplusV te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het college zich terecht heeft gebaseerd op het advies van KplusV en dat appellant niet in staat was om aan te tonen dat zijn onderneming levensvatbaar was. De Raad heeft de gronden van appellant in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft geen aanleiding gezien om de uitspraak van de rechtbank te wijzigen. De uitspraak bevestigt de afwijzing van de aanvraag voor bedrijfskrediet.

Uitspraak

18 4741 BBZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 7 mei 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
20 juli 2018, 17/6793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant exploiteert sinds 23 januari 2017 vanuit zijn woning de eenmanszaak [naam eenmanszaak]’, een bedrijf gericht op reparatie en verkoop van smartphones en tablets. Appellant heeft op 19 april 2017 een aanvraag ingediend om bedrijfskrediet op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) omdat hij smartphones en tablets wil gaan repareren en verkopen vanuit een bedrijfspand.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college advies gevraagd aan KplusV. KplusV heeft op 28 juni 2017 een advies uitgebracht. KplusV heeft geconcludeerd dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is. De ondernemerscapaciteiten van appellant zijn onvoldoende sterk ontwikkeld. Hij gaat in zijn ondernemerschap vooral vakinhoudelijk te werk, maar KplusV acht hem onvoldoende zelfstandig om een onderneming te exploiteren. Daarbij zijn de kennis en vaardigheden op marketing en financieel gebied onvoldoende sterk ontwikkeld en is appellant onvoldoende in staat zijn vakinhoudelijke kennis te vertalen in een kansrijke marktpropositie. Appellant heeft zijn doelgroep onvoldoende in beeld. Het marktonderzoek in het businessplan van appellant is zeer beperkt. Uit de commerciële analyse en de marktanalyse van KplusV komt naar voren dat de concurrentie in Arnhem hevig is te noemen en dat het perspectief in de markt positief is beoordeeld voor bedrijven met een onderscheidend concept en/of bedrijfsstrategie. Smartphone Arnhem heeft geen onderscheidend vermogen ten opzichte van haar concurrenten. Daarnaast is de bedrijfsstrategie onvoldoende expliciet en inzichtelijk. De prijsstelling van appellant ligt in lijn met die van de concurrentie. De wijze van promotie sluit slechts ten dele aan bij het concept en de doelgroep. De locatie kan niet worden beoordeeld. Over het geheel beschouwd, beoordeelt KplusV het marktperspectief voor de onderneming van appellant als negatief. Uit de berekeningen blijkt dat er onvoldoende ruimte ontstaat om zelfstandig in het levensonderhoud te voorzien, om aan de aflossingsverplichtingen te voldoen en om te reserveren voor herinvestering en vermogensopbouw.
1.3.
Bij besluit van 6 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 november 2017 (bestreden besluit), heeft het college onder verwijzing naar het advies van KplusV de aanvraag afgewezen op de grond dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat weergegeven - overwogen dat een bijstandverlenend orgaan zich bij zijn besluitvorming over vragen over levensvatbaarheid van bedrijven mag baseren op adviezen van deskundige instanties zoals KplusV. Het is dan aan appellant om met concrete en objectieve stukken aan te tonen dat het advies van KplusV onjuist of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Appellant heeft dit niet aangetoond. Niet is gebleken dat appellant zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op het gesprek met de ondernemersadviseur van KplusV. Er is dan ook geen reden waarom het college minder of geen waarde had mogen toekennen aan dit gesprek. De rechtbank volgt appellant ook niet in zijn stelling dat de resultaten van de E-scan niet buiten beschouwing hadden mogen worden gelaten. Dit is gebeurd omdat appellant in die test hoog scoorde op de opgenomen controlevragen om te controleren of appellant niet sociaal wenselijk antwoordde. Bovendien zijn de ondernemerscapaciteiten van appellant volgens het rapport beoordeeld op de indrukken van appellant tijdens het gesprek, op de kwaliteit van de voorbereiding van de
Bbz-aanvraag en op de stukken van die aanvraag (het ondernemersplan). De resultaten hiervan komen niet overeen met de E-scan, wat het buiten beschouwing laten van die test onderstreept. Verder heeft appellant zijn stelling dat hij wel voldoende sterk ontwikkelde ondernemerscapaciteiten heeft en er daarom wel sprake is van een levensvatbaar bedrijf niet met concrete en objectieve gegevens onderbouwd. Appellant heeft enkel gesteld dat hij al ervaring had met het repareren van telefoons, maar heeft dit niet kunnen onderbouwen met stukken. De stelling van appellant dat zijn eigen marktanalyse - waarbij hij zijn omzet heeft berekend en bij andere telefoonwinkels langs is geweest om te vragen hoe die zaken
liepen - wel positief was, is onvoldoende om van de eigen marktanalyse van appellant uit te gaan. KplusV heeft in haar rapport en in haar reactie op het bezwaar immers gemotiveerd aangegeven dat appellant zijn doelgroep onvoldoende in beeld heeft, dat het marktonderzoek van appellant zeer beperkt is en dat appellant ook geen onderbouwing met een bron heeft vermeld. Dat dit anders is, heeft appellant niet met concrete en objectieve gegevens onderbouwd. De in beroep overgelegde facturen kunnen niet als zodanige gegevens worden beschouwd omdat, voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf, bepalend is de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden. Het gaat om de verwachting op een bepaald moment over de toekomst van het bedrijf.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft - samengevat - aangevoerd dat het rapport van KplusV onjuist is, althans onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hoewel de in de beroepsprocedure overgelegde facturen zijn gedateerd na het primaire besluit, geven deze stukken aan dat dit rapport onjuist is en dat ten onrechte weinig tot geen gewicht is toegekend aan de marktanalyse van appellant zelf.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2019.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) E. Stumpel
lh