ECLI:NL:CRVB:2019:1633
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de afwijzing van een aanvraag op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) met betrekking tot een gebeurtenis in Soerabaja
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1952, had in september 2017 een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 29 november 2017, en dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 18 april 2018. De reden voor de afwijzing was dat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de appellant in omstandigheden verkeerde die onder de AOR vallen.
De Raad oordeelde dat de gebeurtenis in Soerabaja, waarbij een groep pemoeda’s het erf van de appellant opkwam en er een dreigende situatie ontstond, niet had plaatsgevonden vóór 1 februari 1954. Dit was een cruciale datum, aangezien de AOR alleen van toepassing is op gebeurtenissen die zich voor deze datum hebben voorgedaan. De verklaringen van de moeder van de appellant en zijn broer werden in overweging genomen, maar de Raad concludeerde dat de gebeurtenis niet vóór de genoemde datum had plaatsgevonden.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand bleef. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.