ECLI:NL:CRVB:2019:1652
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete wegens schending inlichtingenverplichting door niet melden van op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij appellant een boete van € 1.675,- is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De boete is opgelegd omdat appellant niet heeft gemeld dat hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 november 2015 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Het college heeft de boete gematigd op basis van de draagkracht van appellant, maar heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant betoogde dat hij hobbymatig als muzikant heeft opgetreden en geen vergoeding heeft ontvangen, maar het college heeft aangetoond dat hij wel degelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de boete evenredig is en dat appellant de schending van de inlichtingenverplichting kan worden verweten. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.