ECLI:NL:CRVB:2019:166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
17695 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na niet voltooide wachttijd en medisch onderzoek

Op 18 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het niet voltooien van de wettelijk voorgeschreven wachttijd van 104 weken. De appellant had op 1 juli 2014 een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar het Uwv stelde deze aanvraag buiten behandeling omdat de appellant niet de benodigde informatie had overgelegd. Na een nieuw besluit van het Uwv op 21 januari 2016, waarin werd vastgesteld dat de appellant geen recht had op een WIA-uitkering, heeft de rechtbank het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij ten onrechte is afgewezen, omdat hij door ziekte niet in staat was om te werken. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de appellant gedurende een onafgebroken periode van 104 weken arbeidsongeschikt was. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het door de verzekeringsarts verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.695 WIA

Datum uitspraak: 18 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2016, 15/3436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 1 juli 2014, door het Uwv ontvangen op 14 juli 2014, heeft appellant een aanvraag ingediend bij het Uwv om een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Bij besluit van 8 januari 2015 heeft het Uwv de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet de benodigde informatie heeft overgelegd en dit verzuim ook niet binnen de hiertoe gestelde termijn heeft hersteld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing van 28 april 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft het Uwv een nieuw besluit genomen. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 21 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een arbeidsongeschiktheidsuitkering alsnog inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar aanleiding van het gestelde ziekteverzuim sinds 29 oktober 2011, omdat appellant de wettelijk voorgeschreven wachttijd van 104 weken niet heeft volbracht.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het toepasselijk wettelijk kader van artikel 23 van de Wet WIA heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat er geen aanwijzingen zijn voor de conclusie dat het onderzoek dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is verricht niet zorgvuldig is geweest. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is volgens de rechtbank deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat het Uwv op grond van de beschikbare gegevens heeft kunnen concluderen dat appellant niet aan de voorwaarde van artikel 23 van de Wet WIA voor het kunnen maken van aanspraak op een WIA-uitkering voldoet of heeft voldaan. De omstandigheid dat de medische situatie van appellant door tijdsverloop niet meer verantwoord is vast te stellen komt voor risico van appellant, omdat hij zijn aanvraag bijna drie jaar na de door hem gestelde aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid heeft ingediend.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen, omdat hij wegens ziekte niet in staat was te werken. Het door het Uwv verrichte onderzoek is volgens appellant onvoldoende zorgvuldig geweest.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank waarbij het beroep tegen het besluit van 21 januari 2016 ongegrond is verklaard. In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat appellant als gevolg van ziekte gedurende een onafgebroken periode van 104 weken niet in staat was te werken.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit moet worden getoetst aan artikel 23 van de Wet WIA. Met de rechtbank wordt overwogen dat het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat appellant ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij 104 weken aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht worden onderschreven.
4.3.
Gelet op overweging 4.2 slaagt het hoger beroep niet.
4.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Achtot
Md

DÉCISION

Le Centrale Raad van Beroep (conseil central d’appel) confirme la décision attaquée pour autant que celle-ci ait été contestée.
Par conséquent, décidée par A.T. de Kwaasteniet comme membre, en présence de
H. Achtot en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 18 januari 2019.