ECLI:NL:CRVB:2019:167
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldige medische onderzoeken en geschiktheid voor andere functies
Op 18 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Appellante, die eerder als pedagogisch medewerker kinderopvang werkte, had zich op 13 november 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 31 augustus 2015, concludeerde het Uwv op basis van medische onderzoeken dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en niet in aanmerking kwam voor de uitkering. Dit besluit werd door de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Ze verwees naar het gebruik van medicatie die haar concentratie en reactievermogen beïnvloedt, en naar een diagnose van het Raynaud-syndroom. De Raad oordeelde echter dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door appellante aangevoerde gronden niet slagen en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor haar.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische onderzoeken en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.