ECLI:NL:CRVB:2019:168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 augustus 2016 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant, die sinds 5 december 2011 arbeidsongeschikt is als gevolg van lichamelijke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op deze uitkering van 2 december 2013 tot 2 augustus 2016, met een arbeidsongeschiktheid van 65%. Na een verzoek om herbeoordeling in 2014, concludeerde het Uwv in 2015 dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigde. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen en dat het onderzoek naar zijn functionele mogelijkheden onzorgvuldig was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de functionele mogelijkheden van appellant juist waren vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.