ECLI:NL:CRVB:2019:1683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van persoonsgebonden budgetten voor 2013 en 2014 na terugvordering door zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van persoonsgebonden budgetten (pgb's) voor de jaren 2013 en 2014. Appellante, die een verstandelijke beperking heeft, had een pgb ontvangen van het Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. voor de realisatie van zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het zorgkantoor had eerder de pgb's op nihil vastgesteld en de uitbetaalde voorschotten teruggevorderd, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante de bedragen correct had besteed.
Tijdens de zitting heeft het zorgkantoor echter een beredeneerde schatting gepresenteerd van de hoeveelheid AWBZ-zorg die appellante in de jaren 2013 en 2014 had ingekocht. Deze schatting leidde ertoe dat het zorgkantoor bereid was om de helft van de ingekochte zorg goed te keuren, wat zou betekenen dat de pgb's voor 2013 en 2014 vastgesteld konden worden op 50% van de oorspronkelijk verleende bedragen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen en heeft vastgesteld dat appellante met deze schatting niet tekort wordt gedaan.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. De pgb's voor 2013 en 2014 zijn vastgesteld op respectievelijk € 25.187,35 en € 22.658,75, met een overeenkomstige vermindering van de terug te vorderen bedragen. Tevens is bepaald dat het zorgkantoor het griffierecht van appellante vergoedt. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.