ECLI:NL:CRVB:2019:1722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
17-3360 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) per 1 januari 2016 in te trekken. Appellante ontving deze uitkering totdat haar jongste kind achttien jaar werd. De Svb heeft haar medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat appellante niet voldoende nieuwe medische gegevens had overgelegd om haar standpunt te onderbouwen.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat zij meer beperkt is dan door de Svb is aangenomen en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad is van mening dat de Svb met de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt voor haar, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met M.A.A. Traousis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2019. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3360 ANW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 maart 2017, 16/3396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 mei 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een reactie (met bijlage) ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2019. Appellante is − met
bericht − niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op [in] 2015 is haar jongste kind achttien jaar geworden. Bij besluit van
9 september 2015 heeft de Svb appellante bericht dat haar nabestaandenuitkering per 1 januari 2016 wordt ingetrokken. Daarbij heeft de Svb er op gewezen dat indien appellante voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is zij recht blijft houden op een nabestaandenuitkering.
1.2.
Appellante heeft aangegeven dat zij arbeidsongeschikt is en daarom nog wel recht heeft op een nabestaandenuitkering.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2015 heeft de Svb − onder verwijzing naar een advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (Uwv) van 2 november 2015 − appellante bericht dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de ANW omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het tegen het besluit van 18 november 2015 ingediende bezwaar heeft de Svb bij besluit van 11 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellante haar standpunt dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen niet heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Niet gebleken is dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebrekkig is. Die arts heeft aandacht geschonken aan alle door appellante genoemde klachten en ook de voorhanden zijnde informatie van de behandelend sector bij zijn oordeel betrokken. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante met de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is overschat en dat de geselecteerde functies daarom niet geschikt zijn voor haar.
3.1.
In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat zij meer beperkt is dan door de Svb is aangenomen en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn.
3.2.
Onder verwijzing naar het bestreden besluit verzoekt de Svb om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of de Svb terecht heeft geweigerd de nabestaandenuitkering van appellante ook na 1 januari 2016 voort te zetten, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
4.2.
Wettelijk kader
4.2.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.3.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in de kern gelijk aan wat zij tijdens de procedure bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden bij de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
4.3.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met de aangepaste FML met alle bij appellante bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid in voldoende mate rekening is gehouden.
4.3.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voor appellante geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor haar geschikt. De arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben ook met hun rapporten van 2 mei 2016 en
23 juli 2018 op toereikende wijze gemotiveerd dat de bij de functies voorkomende signaleringen die geschiktheid niet in de weg staan.
4.4.
Conclusie
4.4.1.
Op grond van hetgeen onder 4.3 is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.4.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.A.A. Traousis
lh