ECLI:NL:CRVB:2019:1736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening IOAW-uitkering en terugvordering bij dringende redenen
In deze zaak gaat het om de herziening van de IOAW-uitkering van de appellant over de maanden juni en juli 2016, de intrekking van de uitkering per 1 augustus 2016 en de terugvordering van een te veel betaalde uitkering van € 2.009,94 bruto. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het besluit van 2 februari 2017 ongegrond verklaarde. In hoger beroep is enkel de vraag aan de orde of het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van terugvordering moet afzien wegens dringende redenen.
Appellant stelt dat het beleid van het college over dringende redenen niet voldoende is gemotiveerd en dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van terugvordering wordt afgezien. Hij wijst op zijn openheid over zijn werkzaamheden en inkomsten, die zijn opgegaan aan kosten en schulden. Appellant heeft een betalingsregeling van € 50,- per maand getroffen, wat volgens hem aantoont dat hij in financiële problemen verkeert.
De Raad oordeelt dat het beleid van het college over terugvordering voldoende gemotiveerd en duidelijk is. Het college moet bij de beoordeling van dringende redenen rekening houden met onaanvaardbare sociale of financiële consequenties, maar de Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering leidt tot dergelijke consequenties. De omstandigheden van appellant, zoals schulden en een beperkte financiële situatie, zijn onvoldoende om van terugvordering af te zien. Het hoger beroep wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.