ECLI:NL:CRVB:2019:1740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
16/5584 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op AOW-pensioen wegens niet-verzekerde periodes in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.C.A. Diederen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die een korting van 24% op zijn AOW-pensioen had opgelegd. De Svb stelde dat de appellant gedurende twaalf jaar niet verzekerd was voor de AOW vanwege werkzaamheden in het buitenland. Na een herziening van de gegevens door de Svb, werd de korting verlaagd naar 22%, maar de appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij altijd in Nederland had gewoond en belasting had betaald, ook tijdens zijn werkzaamheden in het buitenland.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de eerste beslissing van de Svb niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de tweede beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb mocht afgaan op de gegevens van de Belastingdienst en dat de appellant niet had aangetoond dat hij in de betreffende periodes premies voor de Nederlandse volksverzekeringen had betaald.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Svb zorgvuldig had gehandeld en dat de gegevens die de Svb had ontvangen van de bevoegde organen in Duitsland en België, in overeenstemming waren met de door de appellant opgegeven periodes. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de Svb een onzorgvuldig onderzoek had gedaan of dat de appellant te kort was gedaan bij het vaststellen van de niet-verzekerde periodes. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling tot vergoeding van proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.5584 AOW

Datum uitspraak: 23 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 juli 2016, 15/3308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.C.A. Diederen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Diederen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. Aan appellant is, in een besluit van 7 juli 2015, vanaf 4 juni 2015 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, met een korting van 24%. Volgens de Svb was appellant, afgerond, twaalf jaar niet verzekerd voor de AOW, vanwege werkzaamheden in het buitenland. In een beslissing van 2 oktober 2015 (besluit 1) heeft de Svb weliswaar de periodes van niet verzekerd zijn enigszins gewijzigd, maar dit leidde niet tot het toekennen van een AOW-pensioen met een lagere korting. Bij een nieuwe beslissing op bezwaar van 23 maart 2016 (besluit 2) heeft de Svb besluit 1 ingetrokken en vastgesteld dat appellant recht heeft op een AOW-pensioen met een korting van 22% wegens, afgerond, elf niet verzekerde jaren.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en tegen besluit 2 ongegrond. Volgens de rechtbank mocht de Svb afgaan op de gegevens die hij van de Belastingdienst ontving over de periodes van werkzaamheden in het buitenland en heeft appellant niet aangetoond dat hij in deze periodes premies voor de Nederlandse volksverzekeringen heeft betaald.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij altijd in Nederland heeft gewoond en hier alle jaren belasting heeft betaald, ook in de periodes dat hij in het buitenland werkzaam was. Hij meent hierdoor recht te hebben op een volledig AOW-pensioen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij zijn aanvraag om een AOW-pensioen heeft appellant een overzicht opgesteld van de periodes dat hij in het buitenland werkzaam is geweest. Deze periodes worden ook grotendeels bevestigd door de informatie die de Svb heeft ontvangen van de bevoegde organen in Duitsland en België. De tijdvakken die hebben geleid tot een korting op de AOW, omdat appellant in die periodes niet onderworpen was aan de Nederlandse wetgeving, zijn gebaseerd op deze gegevens en komen overigens ook in grote mate overeen met de periodes die appellant zelf heeft opgegeven. Er bestaat dan ook geen aanleiding aan te nemen dat de Svb een onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, dan wel appellant te kort heeft gedaan bij het vaststellen van de niet-verzekerde periodes. De periodes waarin appellant in geen enkel land als verzekerd is aangemerkt, betreffen periodes waarin hij, ook naar eigen opgave, niet in Nederland werkzaam was maar in Duitsland of België. In die periodes was hij dus niet onderworpen aan de Nederlandse wetgeving.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Graveland
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde (volksverzekeringen).
rh