ECLI:NL:CRVB:2019:1740
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de korting op AOW-pensioen wegens niet-verzekerde periodes in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.C.A. Diederen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die een korting van 24% op zijn AOW-pensioen had opgelegd. De Svb stelde dat de appellant gedurende twaalf jaar niet verzekerd was voor de AOW vanwege werkzaamheden in het buitenland. Na een herziening van de gegevens door de Svb, werd de korting verlaagd naar 22%, maar de appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij altijd in Nederland had gewoond en belasting had betaald, ook tijdens zijn werkzaamheden in het buitenland.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de eerste beslissing van de Svb niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de tweede beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb mocht afgaan op de gegevens van de Belastingdienst en dat de appellant niet had aangetoond dat hij in de betreffende periodes premies voor de Nederlandse volksverzekeringen had betaald.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Svb zorgvuldig had gehandeld en dat de gegevens die de Svb had ontvangen van de bevoegde organen in Duitsland en België, in overeenstemming waren met de door de appellant opgegeven periodes. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de Svb een onzorgvuldig onderzoek had gedaan of dat de appellant te kort was gedaan bij het vaststellen van de niet-verzekerde periodes. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling tot vergoeding van proceskosten uitgesproken.