ECLI:NL:CRVB:2019:1753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
17/7635 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de voortzetting van de nabestaandenuitkering onder de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante ontving een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW), maar deze werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) ingetrokken omdat haar jongste kind achttien jaar werd. De Svb stelde dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt was, wat haar recht op de uitkering zou beëindigen. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat zij als gevolg van fibromyalgie en artrose meer beperkt was dan de Svb aannam.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb terecht had gehandeld en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die haar stelling onderbouwden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had geweigerd de nabestaandenuitkering voort te zetten, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van arbeidsongeschiktheid zoals gedefinieerd in de ANW.

Uitspraak

17.7635 ANW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 oktober 2017, 17/1602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 mei 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Huizinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een reactie (met bijlagen) ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2019. Namens appellante is verschenen mr. Huizinga. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). [In] 2016 is haar jongste kind achttien jaar geworden. Bij besluit van
22 maart 2016 heeft de Svb appellante bericht dat haar nabestaandenuitkering per 1 juni 2016 wordt ingetrokken. Daarbij heeft de Svb erop gewezen dat indien appellante voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is, zij recht blijft houden op een nabestaandenuitkering.
1.2.
Appellante heeft op 21 maart 2016 aangegeven dat zij arbeidsongeschikt is en daarom nog wel recht heeft op een nabestaandenuitkering.
1.3.
Bij besluit van 24 juni 2016 heeft de Svb − onder verwijzing naar een advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 juni 2016 − appellante bericht dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de ANW omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het tegen het besluit van 17 juni 2016 ingediende bezwaar heeft de Svb bij besluit van
23 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verzekeringsartsen bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellante. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen, niet compleet zijn of tot onjuiste conclusies leiden. De rechtbank wijst er daarbij op dat de verzekeringsarts informatie bij de huisarts heeft ingewonnen en heeft meegewogen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van de door de behandelend sector gestelde diagnosen, te weten fibromyalgie en artrose, en heeft beperkingen wat betreft zware fysieke werkzaamheden aangenomen. Ook zijn beperkingen met betrekking tot psychisch en sociaal functioneren vastgesteld. Dat appellante meer beperkt zou zijn, is door haar niet met medische gegevens onderbouwd.
3.1.
In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat zij als gevolg van haar klachten in verband met fibromyalgie en artrose meer beperkt is dan door de Svb aangenomen. Het feit dat haar klachten fluctueren, maakt dat zij redelijkerwijs niet is in te roosteren door een mogelijke werkgever.
3.2.
Onder verwijzing naar het bestreden besluit verzoekt de Svb om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of de Svb terecht heeft geweigerd de nabestaandenuitkering van appellante ook na 1 juni 2016 voort te zetten, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
4.2.
Wettelijk kader
4.2.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.3.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in de kern gelijk aan wat zij tijdens de procedure bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
4.3.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met de FML met alle bij appellante bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid in voldoende mate rekening is gehouden. Terecht merkt de rechtbank op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van de door de behandelend sector gestelde diagnosen, te weten fibromyalgie en artrose, en dat die arts op grond van die klachten beperkingen wat betreft zware fysieke werkzaamheden heeft aangenomen. Ook zijn er beperkingen met betrekking tot psychisch en sociaal functioneren vastgesteld. Dat appellante meer beperkt zou zijn, is door haar ook in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd.
4.3.3.
Voor zover appellante heeft bedoeld te betogen dat van een werkgever in verband met het te verwachten ziekteverzuim in redelijkheid niet kan worden gevergd haar te werk te stellen, wordt overwogen dat appellante niet heeft onderbouwd dat haar ziekteverzuim excessief zal zijn. Dit kan ook niet op grond van de stukken worden aangenomen.
4.3.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voor appellante geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor haar geschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook op toereikende wijze gemotiveerd dat de bij de functies voorkomende signaleringen aan die geschiktheid niet in de weg staan.
4.4.
Conclusie
4.4.1.
Op grond van hetgeen onder 4.3 is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.4.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.A.A. Traousis
lh