ECLI:NL:CRVB:2019:1753
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A.H. van Dalen-van Bekkum
- M.A.A. Traousis
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de voortzetting van de nabestaandenuitkering onder de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante ontving een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW), maar deze werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) ingetrokken omdat haar jongste kind achttien jaar werd. De Svb stelde dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt was, wat haar recht op de uitkering zou beëindigen. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat zij als gevolg van fibromyalgie en artrose meer beperkt was dan de Svb aannam.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb terecht had gehandeld en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die haar stelling onderbouwden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had geweigerd de nabestaandenuitkering voort te zetten, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van arbeidsongeschiktheid zoals gedefinieerd in de ANW.