ECLI:NL:CRVB:2019:180
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van medische onderzoeken door verzekeringsartsen Uwv in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
De appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren erkend en dat hij onterecht geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies. Hij verwees naar een psychologisch rapport uit 2012, maar de Raad oordeelt dat dit rapport niet relevant is voor de beoordeling van zijn situatie op de datum in geding, 1 september 2014. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de psychische situatie van de appellant en dat er geen nieuwe medische informatie is gepresenteerd die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van de appellant om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van sociale zekerheidsrecht en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.