ECLI:NL:CRVB:2019:1947
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet melden van op geld waardeerbare werkzaamheden in garage
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die bijstand ontving, had niet gemeld dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte in een garage. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had de bijstand van de appellant ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de appellant in de te beoordelen periode werkzaamheden had verricht die van invloed waren op zijn recht op bijstand.
De appellant betwistte in hoger beroep dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden en voerde aan dat hij op advies van een medewerkster van het wijkteam zijn activiteiten buitenshuis had hervat. Hij stelde dat hij een ruimte in de garage had gehuurd om aan zijn eigen auto te sleutelen en dat hij geen inkomsten had genoten die zijn recht op bijstand beïnvloedden. De Raad oordeelde echter dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde in wezen een herhaling waren van de eerder ingediende gronden en dat deze niet slaagden. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de eerdere uitspraak werd bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en dat de beslissing openbaar werd uitgesproken. De zaak benadrukt het belang van het melden van op geld waardeerbare werkzaamheden voor het behoud van recht op bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting.