Uitspraak
18.1464 WUBO
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 februari 2018, waarin zijn verzoek om herziening van een eerdere afwijzing op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) werd afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, geboren in 1946, in juni 2002 een aanvraag indiende voor toekenning op basis van de Wubo, welke aanvraag in 2003 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij direct betrokken was bij oorlogsgeweld. Appellant heeft in de jaren daarna meerdere verzoeken tot herziening ingediend, die telkens zijn afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die tot een andere beslissing konden leiden.
De Raad heeft in zijn beoordeling benadrukt dat voor aanspraken op grond van de Wubo vereist is dat de aanvrager direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant in zijn herzieningsverzoek en bezwaar tegen de afwijzing van dat verzoek in wezen herhaalde wat hij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe feiten aan te dragen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen gegevens zijn verkregen die aantonen dat appellant direct betrokken is geweest bij oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, is door de Raad als rechtmatig beoordeeld. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.