ECLI:NL:CRVB:2019:1999
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de intrekking van bijstandsverlening aan appellante, die volgens het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard de inlichtingenverplichting niet is nagekomen door het voeren van een gezamenlijke huishouding met een andere persoon. Het college had de bijstand van appellante over de periode van 1 juni 2015 tot 4 november 2015 ingetrokken, omdat zij ten onrechte bijstand naar de norm voor een alleenstaande had ontvangen.
De Raad heeft vastgesteld dat het college op 25 december 2017 een nieuw besluit heeft genomen, waarin het college de bijstand over de eerder genoemde periode herzien heeft en appellante alsnog recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en herroept het besluit van 25 februari 2016.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen bijstand reeds eerder was toegewezen en daarom thans wordt afgewezen. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.560,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.