ECLI:NL:CRVB:2019:2007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
18/1511 WSF-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

18.1511 WSF-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2017, 17/3776 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 5 juni 2019
Zitting heeft: J. Brand
Griffier: G.D. Alting Siberg
Ter zitting is verschenen: D.M.C. Zijlstra-Cuiper, vertegenwoordiger van de minister.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. De minister heeft aan appellante over de maanden januari tot en met maart 2014 studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 toegekend. In het kader van een controle op rechtmatigheid van de toekenning heeft appellante gegevens met betrekking tot haar inkomsten over deze periode overgelegd. Bij besluit van 30 oktober 2015 heeft de minister naar aanleiding van de overgelegde gegevens de eerdere toekenning herzien en van appellante een bedrag van € 1.612,47 teruggevorderd. Bij besluit van 31 maart 2016 heeft de minister het bezwaar tegen de herziening en terugvordering ongegrond verklaard. Daartegen is geen beroep ingesteld.
2. Eind november 2016 heeft appellante aan de minister verzocht terug te komen van de besluiten van 30 oktober 2015 en 31 maart 2016. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 8 december 2016 en na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 april 2017 (bestreden besluit).
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante in haar verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De door appellante ingezonden gewijzigde aangifte verandert niets in haar inkomen en de door haar gewerkte uren over de in geding zijnde periode en is dus geen nieuw feit. Dat de toekenning over 2012 en 2013 na bezwaar is hersteld is evenmin een nieuw feit dat voor de toekenning van 2014 relevant is.
4. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Wat zij in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van een deel van de in beroep aangevoerde gronden.
5. De rechtbank heeft wat in beroep is aangevoerd en in hoger beroep is herhaald in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen ter zake die tot het oordeel in de aangevallen uitspraak hebben geleid. Daaruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) G.D. Alting Siberg (getekend) J. Brand