ECLI:NL:CRVB:2019:2305
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een lening voor inrichtingskosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na een verhuizing in verband met een echtscheiding. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had een bedrag van € 959,44 toegekend, waarvan een deel als lening was verstrekt. De appellant was van mening dat het college ten onrechte had besloten om de bijzondere bijstand in de vorm van een lening te verstrekken in plaats van om niet. Hij voerde aan dat hij de lening niet binnen een redelijke termijn kon terugbetalen en dat het college rekening had moeten houden met zijn draagkracht.
De Raad overwoog dat het college discretionaire bevoegdheid heeft bij de beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand en dat het beleid van het college niet onredelijk is. De Raad bevestigde dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een lening kan worden verstrekt, mits het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing afstemt op de omstandigheden van de belanghebbende. De Raad oordeelde dat er geen noodzaak was om met het draagkrachtprincipe rekening te houden, aangezien de appellant alleen in zijn woning woont en de kosten voor stofferingskosten passend waren. Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.