ECLI:NL:CRVB:2019:2307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
18/4456 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling in verband met onroerend goed in Bosnië en Herzegovina

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 januari 2009 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontving, had zijn AIO-aanvulling zien intrekken door de Sociale verzekeringsbank (Svb) vanwege de waarde van een woning in Bosnië en Herzegovina. De Svb baseerde zich op informatie van de Servische belastingdienst, waaruit bleek dat de woning een waarde had van 103.713,48 KM (omgerekend € 53.028,67). De appellant was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de woning veel minder waard was, omdat deze in 1985 was gebouwd en niet nieuw was.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb terecht de waarde van de woning heeft gehanteerd zoals vermeld in het document van de Servische belastingdienst. De appellant heeft geen verifieerbare gegevens overgelegd die de lagere waarde onderbouwen. De Raad heeft de intrekking van de AIO-aanvulling met ingang van 1 maart 2017 bevestigd, maar heeft het besluit van de Svb tot terugvordering van de teveel ontvangen AIO-aanvulling vernietigd. De Raad oordeelde dat de Svb het terugvorderingsbesluit niet langer kon handhaven, omdat de appellant geen gemachtigde had en er geen aanleiding was om de Svb te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare gegevens bij de waardebepaling van onroerend goed in het kader van sociale zekerheidsvoorzieningen. De Raad heeft de Svb opgedragen het betaalde griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

18.4456 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 juli 2018, 17/6407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 16 juli 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn echtgenote ontvingen sinds 1 januari 2009 bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
Bij brief van 17 januari 2013 heeft appellant aan de Svb gemeld dat hij een pensioen ontvangt uit Bosnië en Herzegovina en dat hij een woning in Bosnië en Herzegovina heeft met 2,5 kamers en een garage. Bij besluit van 2 april 2013 heeft de Svb aan appellant en zijn echtgenote gemeld dat de AIO-aanvulling is aangepast vanwege het pensioen dat appellant ontvangt uit Bosnië en Herzegovina. Bij besluit van 22 april 2013 heeft de Svb de AIO-aanvulling herzien en de teveel ontvangen AIO-aanvulling tot een bedrag van € 8.707,29 teruggevorderd. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellant en zijn echtgenote hebben op 20 februari 2017 op een formulier ‘verblijf en vermogen buiten Nederland’ onder andere vermeld dat zij eigenaar zijn van een woning in Bosnië en Herzegovina. Naar aanleiding van deze mededeling heeft de Svb bij brief van
24 februari 2017 appellant verzocht om informatie met betrekking tot het vermogen in Bosnië en Herzegovina. Vervolgens heeft appellant op 24 maart 2017 op een formulier ‘onderzoek vermogen buiten Nederland’ te kennen gegeven dat hij vanaf 3 juni 2003 eigenaar is van een woning met het adres [adres] , Bosnië en Herzegovina (de woning), dat hij 4029,50 Bosnische Mark (KM) (omgerekend € 2.059,07) heeft betaald bij de aankoop van de woning en dat de woning nu € 15.943,20 waard is. Ter onderbouwing daarvan heeft appellant een kopie van een koopakte overgelegd. Uit de vertaling van de koopakte blijkt dat de woning een twee-en-half-kamer appartement is, op de tweede verdieping ligt, een oppervlakte heeft van 78 m2 en dat het is gebouwd in 1985. Het college heeft bij brief van 17 mei 2017 aan appellant verzocht een recent taxatierapport over te leggen. Bij brief van 6 juli 2017 heeft appellant te kennen gegeven dat de woning € 52.997,58 waard is. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een document van de Servische belastingdienst van 22 juni 2017 overgelegd. Het betreft een berekening van de onroerende zaak belasting voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 voor de woning. Uit het document blijkt daarnaast dat appellant enig eigenaar is van de woning en dat de woning 103.713,48 KM (omgerekend € 52.997,58) waard is.
1.4.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van
1 september 2017 (besluit 1) de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 maart 2017 te beëindigen (lees: in te trekken). Bij besluit van eveneens 1 september 2017 (besluit 2) heeft de Svb de over de periode van 1 maart 2017 tot en met 31 augustus 2017 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 2.284,34 (netto) van appellant en zijn echtgenote teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 17 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat het vermogen van appellant vanaf maart 2017 is vastgesteld op € 47.405,79. Gelet op de voor appellant en zijn echtgenote geldende vermogensgrens van € 11.880,- hebben zij geen recht meer op een AIO-aanvulling. Bij de vaststelling van het vermogen heeft de Svb rekening gehouden met de door appellant zelf aangegeven waarde van de woning 103.713,48 KM (omgerekend naar de wisselkoers van januari 2017 € 53.028,67). Er is geen reden om niet uit te gaan van de waarde zoals vermeld op het document van de Servische belastingdienst. Daarnaast blijkt uit de aankoopakte dat appellant enig eigenaar is van de woning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat besluit 2 niet in stand kan blijven. Hieruit volgt dat enkel de intrekking van de AIO-aanvulling met ingang van
1 maart 2017 nog in geschil is.
4.2.
De hier te beoordelen periode loopt van 1 maart 2017 (de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken) tot en met 1 september 2017 (primair besluit).
4.3.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode een woning in Bosnië en Herzegovina bezat. Appellant is het echter niet eens met de waardebepaling van de woning in het document van de Servische belastingdienst en is van mening dat de woning veel minder waard is. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat de Servische belastingdienst uitgaat van een nieuwbouwwoning terwijl zijn woning is gebouwd in 1985.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het document van de Servische belastingdienst blijkt niet dat is uitgegaan van een nieuwbouwwoning. Het document heeft betrekking op de waarde van de woning in het jaar 2017. Appellant heeft verder geen andere verifieerbare en objectieve gegevens overgelegd waaruit een lagere waarde dan de waarde uit het document van de Servische belastingdienst blijkt. Appellant heeft in hoger beroep weliswaar een onvertaalde taxatie overgelegd maar deze ziet op de waarde van de woning op 5 april 2019. Daarom kan aan die taxatie niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wil zien. De Svb mocht dan ook uitgaan van de waarde van 103.713,48 KM uit het document van de Servische belastingdienst.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat de hoger beroep, voor zover dat ziet op de intrekking met ingang van
1 maart 2017, niet slaagt.
4.6.
Uit 4.1 volgt dat de Svb het bestreden besluit niet langer handhaaft voor zover het de terugvordering betreft. Dit besluit moet dan ook worden vernietigd voor zover het de terugvordering betreft. Als gevolg hiervan kan ook de aangevallen uitspraak voor zover het de terugvordering betreft, niet in stand blijven. De Raad zal dan ook het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover het de terugvordering betreft en het terugvorderingsbesluit van 1 september 2017 (besluit 2) herroepen.
5. Appellant heeft geen gemachtigde. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de Svb te veroordelen in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de terugvordering betreft;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2017 gegrond voor zover het de terugvordering betreft en vernietigt dat besluit in zoverre;
  • herroept het terugvorderingsbesluit van 1 september 2017;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) E. Stumpel
lh