ECLI:NL:CRVB:2019:2340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
17/4623 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van psychische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de uitkering beëindigd op basis van de inschatting dat appellante geschikt was voor verschillende functies, ondanks haar psychische klachten. De rechtbank had de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch oordeel van het Uwv bevestigde.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische klachten, met name haar borderline problematiek, niet goed waren ingeschat. Ze verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv verweerde zich door te verwijzen naar rapporten van verzekeringsartsen die de beëindiging van de uitkering onderbouwden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat appellante op de relevante data geschikt was voor de functies die aan haar waren voorgehouden en dat er geen reden was voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen niet slagen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met M.A.E. Lageweg als griffier.

Uitspraak

17.4623 ZW, 18/2845 ZW

Datum uitspraak: 17 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
18 mei 2017, 16/5199 (aangevallen uitspraak 1) en van 10 april 2018, 17/4627
(aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Michielsen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft met ingang van 18 september 2015 een eerder aan appellante toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante werd met haar beperkingen in staat geacht de functies van productiemedewerker, machinaal metaalbewerker, samensteller kunststof/rubber en postbezorger te vervullen.
1.2.
Appellante heeft zich op 30 november 2015 ziek gemeld. Op dat moment ontving appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 19 april 2016 heeft appellante het spreekuur bezocht van een Uwv-arts. Deze arts heeft appellante per 25 april 2016 geschikt geacht voor de functies van productiemedewerker en machinaal metaalbewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 april 2016 de ZW-uitkering van appellante per 25 april 2016 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
30 juni 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Appellante heeft zich op 22 augustus 2016 opnieuw ziek gemeld. Op dat moment ontving appellante een WW-uitkering. Het Uwv heeft appellant opnieuw een ZW-uitkering toegekend. Op 6 maart 2017 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 9 maart 2017 geschikt geacht voor de in het kader van de WAO geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2017 de ZW-uitkering van appellante per 9 maart 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld geen reden te hebben om de juistheid van het medisch oordeel dat aan de bestreden besluiten ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat appellante, met inachtneming van de voor haar gestelde beperkingen, op de data in geding (25 april 2016 en 9 maart 2017) in ieder geval geschikt geacht wordt voor de bij de WAO-beoordeling geselecteerde functies van productiemedewerker en machinaal metaalbewerker onderscheidenlijk de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de uit haar psychische klachten voortvloeiende beperkingen op de data in geding zijn onderschat. Daartoe heeft zij aangevoerd dat pas recent de ernst van haar borderline problematiek duidelijk is geworden.
Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 5 september 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO.
4.2.
Gelet op wat ter zitting is besproken, wordt vastgesteld dat wat partijen verdeeld houdt het antwoord is op de vraag of de psychische belastbaarheid van appellante op de data in geding goed is ingeschat. Het antwoord op deze vraag is bevestigend. Er zijn in de informatie van de behandelend sector geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de artsen van het Uwv de psychische beperkingen van appellante op de data in geding niet juist hebben ingeschat. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat de tinnitus haar voornaamste klacht is en dat zij daar meer last van heeft als zij in stresserende omstandigheden verkeert. Van stresserende werkomstandigheden in de geselecteerde WAO-functies is dus geen sprake. De in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 13 november 2015, die ten grondslag heeft gelegen aan de in overweging 1.1 aangeduide besluitvorming, aangenomen beperkingen hebben er namelijk toe geleid dat appellante alleen geschikt wordt geacht voor niet stresserend werk. Voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige is geen grond, omdat de daartoe benodigde twijfel aan het standpunt van de artsen van het Uwv ontbreekt.
5. Overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.A.E. Lageweg

OS