ECLI:NL:CRVB:2019:2340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van psychische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de uitkering beëindigd op basis van de inschatting dat appellante geschikt was voor verschillende functies, ondanks haar psychische klachten. De rechtbank had de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch oordeel van het Uwv bevestigde.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische klachten, met name haar borderline problematiek, niet goed waren ingeschat. Ze verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv verweerde zich door te verwijzen naar rapporten van verzekeringsartsen die de beëindiging van de uitkering onderbouwden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat appellante op de relevante data geschikt was voor de functies die aan haar waren voorgehouden en dat er geen reden was voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen niet slagen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met M.A.E. Lageweg als griffier.