ECLI:NL:CRVB:2019:2364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
17/7408 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet gemelde handel via Marktplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die vanaf 11 juni 2014 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had zijn bijstandsaanvraag opnieuw ingediend op 5 juli 2016. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had echter de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 november 2015, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door zijn handel via Marktplaats.nl niet te melden. Het college concludeerde dat appellant door het niet bijhouden van een administratie over zijn verkoopactiviteiten niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand.

Tijdens de zitting op 4 juni 2019 is appellant niet verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door R.C.F. de Vos. De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht een onderzoek heeft ingesteld naar de activiteiten van appellant, gezien zijn eerdere bijstandsontvangst en het feit dat hij een bedrijf had voor computerreparatie. De Raad oordeelde dat de eerdere beëindiging van de bijstand niet relevant was voor de beoordeling van de nieuwe aanvraag en dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De beroepsgronden van appellant werden verworpen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing benadrukt dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aan te tonen die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De Raad concludeerde dat het college zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 7408 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 16 juli 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 oktober 2017, 17/1763 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 17/7409, plaatsgevonden op 4 juni 2019. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.C.F. de Vos. In zaak 17/7409 is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 11 juni 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Bij besluit van 27 januari 2016 heeft het college de bijstand met ingang van
1 november 2015 ingetrokken.
1.2.
Appellant heeft op 5 juli 2016 opnieuw bijstand op grond van de PW aangevraagd.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een medewerker van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem een onderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer gebleken dat appellant via de website marktplaats.nl (marktplaats) computers en accessoires te koop aanbiedt. De medewerker heeft tientallen advertenties aangetroffen. Verder heeft de medewerker vastgesteld dat uit bankafschriften van appellant blijkt dat appellant op 24 maart 2015 dertien keer heeft gepind bij een geldautomaat in [plaats]. De medewerker heeft appellant daarop uitgenodigd voor een gesprek op 31 augustus 2016. Tijdens het gesprek heeft appellant verklaard dat hij op 24 maart 2016 een bedrag van
€ 3.607,45 van zijn ex-werkgever heeft ontvangen. Appellant heeft dat dezelfde dag in dertien keer opgenomen om te voorkomen dat er beslag op zou worden gelegd. Verder heeft appellant verklaard dat hij ruim tien jaar op het internet actief is met de verkoop van computers en accessoires en dat hij daarvan geen boekhouding heeft bijgehouden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 31 augustus 2016 (rapport).
1.4.
Bij besluit van 5 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 februari 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij zijn aanvraag de verkoop van goederen op marktplaats niet te melden. Gelet op de hoeveelheid advertenties is sprake van handel. Appellant heeft van zijn activiteiten en van de inkomsten daaruit geen administratie bijgehouden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 5 juli 2016 tot en met 5 september 2016.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat bij de aanvraag ten onrechte een onderzoek is gestart en op marktplaats is gekeken omdat de eerdere bijstand, anders dan in het rapport staat vermeld, niet is beëindigd wegens schending van de inlichtingenplicht maar is beëindigd nadat hij netjes had doorgegeven dat hij een full time baan had, en omdat de omstandigheid dat hij in maart 2016 heeft gepind, niets zegt over de situatie per 5 juli 2016. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Het bijstandverlenend orgaan is daarbij op grond van artikel 53a van de PW ook bevoegd een onderzoek in te stellen naar andere dan de bij de aanvraag verstrekte gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand. Nu uit het dossier niet alleen blijkt dat appellant eerder bijstand heeft ontvangen, maar ook dat hij tot 1 april 2014 een bedrijf op naam had voor reparatie van computers, kon het college in het kader van de behandeling van de aanvraag van 5 juli 2016 ook onderzoek verrichten naar activiteiten van appellant met betrekking tot computers, zoals onderzoek daarnaar op marktplaats. De reden van de eerdere beëindiging van de bijstand van appellant is hierbij niet van belang. Voorts kan de betekenis van het pinnen van geldbedragen op 24 maart 2016 hierbij in het midden blijven.
4.4.
De beroepsgrond dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door appellant niet voldoende tijd te geven om te beslissen of hij wel of niet wilde doorgaan met zijn handel slaagt ook niet. Bepalend voor het recht op bijstand is of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De vraag of hij tijd wilde om te beslissen over wat hij zou doen met zijn handel, speelt hierbij geen rol. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat om die reden niet kon worden vastgesteld of appellant recht had op bijstand.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) D. Bakker

IJ