ECLI:NL:CRVB:2019:2436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
19/2497 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die in hoger beroep waren gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.C. Engels, hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard, dat hen bijstand had toegekend naar de norm voor gehuwden over een afgesloten periode van 22 mei 2016 tot 22 april 2018. Het college had daarbij bedragen die op hun rekeningen waren gestort in mindering gebracht op de bijstandsverlening.

De rechtbank had het beroep van verzoekers tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna verzoekers in hoger beroep gingen en een verzoek om een voorlopige voorziening indienen. Ze stelden dat het college ten onrechte de op hun rekening gestorte bedragen als middelen voor bijstandsverlening had aangemerkt, wat had geleid tot betalingsachterstanden. Verzoekers vroegen om integrale toekenning van bijstand en stelden dat er sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening een actueel spoedeisend belang vereist is. In dit geval ging het om bijstandsverlening over een afgesloten periode in het verleden, en verzoekers ontvingen sinds 22 april 2018 geen bijstand meer. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bewijs was van acute dreiging van huisuitzetting of andere ernstige financiële problemen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, met F. Demiroğlu als griffier.

Uitspraak

19/2497 PW-VV, 19/2499 PW-VV
Datum uitspraak: 18 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] (verzoekster) en [verzoeker] (verzoeker) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft mr. J.J.C. Engels, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2019, 18/5504 en 18/5593, en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan en nadere stukken ingediend, waaronder een verklaring van verzoekster van 16 juli 2019.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 20 april 2018 heeft het college verzoekers bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend over de periode van 22 mei 2016 tot 22 april 2018 en de over deze periode door verzoekers op hun rekeningen gestorte en door hen van derden ontvangen bedragen hierop in mindering gebracht.
1.2.
Bij besluit van 13 november 2018 (bestreden besluit) heeft het college onder meer het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoekers hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte de op hun rekening gestorte en ontvangen bedragen als middel voor de bijstandsverlening hebben aangemerkt. Als gevolg hiervan hebben zij betalingsachterstanden opgelopen. Appellanten zullen een verzoek om een voorlopige voorziening indienen en verzoeken om kortsluiting met de hoofdprocedure om daarmee de rechterlijke besluitvorming te doen versnellen.
3.1.
Ter toelichting op het verzoek om een voorlopige voorziening hebben appellanten aangevoerd dat sprake is van een spoedeisend belang omdat zij nadeel ondervinden van de gedeeltelijke toekenning van bijstand. Appellanten verzoeken om integrale toekenning van bijstand.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81, van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter wijst allereerst op vaste rechtspraak (uitspraak van 2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764), waaruit volgt dat de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om een voorlopige voorziening te doen niet is bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” als geregeld in artikel 8:86 van de Awb de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
4.3.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in dit geval in het bijzonder toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang.
4.4.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Het geschil betreft toekenning van bijstand over een afgesloten periode in het verleden. Verzoekers ontvangen al sinds 22 april 2018, op hun eigen verzoek, geen bijstand meer. Verzoekers hebben verder niet gesteld dat sprake is van schulden op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. De door verzoekers gestelde betalingsachterstanden hebben zij, desgevraagd, niet met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd. De verklaring van verzoekster van 16 juli 2019 verwijst naar een huisuitzetting, maar zij legt geen stukken over waaruit blijkt dat er nu een acute dreiging van huisuitzetting is.
4.5.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekers zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet door hen zou kunnen worden afgewacht.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat bij dit verzoek een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.7.
Het verzoek is gelet op 4.1 tot en met 4.6 kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) F. Demiroğlu