ECLI:NL:CRVB:2019:2439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
17-3510 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had in haar uitspraak van 27 maart 2017, 16/1285, het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van de aanvraag van appellante om een individuele inkomenstoeslag ingevolge de Participatiewet. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskosten in beroep heeft vergoed aan appellante. De Raad oordeelt dat appellante kosten heeft moeten maken in verband met het beroep, vooral omdat het college na het instellen van beroep alsnog een individuele inkomenstoeslag heeft toegekend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het college niet is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep. De kosten zijn begroot op € 1.280,- voor de verleende rechtsbijstand in beroep en € 384,- voor de kosten in hoger beroep. Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,-. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.

Uitspraak

17.3510 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2017, 16/1285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 4 juni 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij faxbericht van 1 februari 2019 heeft mr. Türkkol een vraag van de Raad beantwoord.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 februari 2016 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag van appellante om een individuele inkomenstoeslag ingevolge de Participatiewet afgewezen. Appellante heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 16 september 2016 (bestreden besluit 2) heeft het college het besluit van 23 juni 2015 herroepen en appellante over het toeslagjaar, dat loopt van 3 juni 2015 tot en met 2 juni 2016, een individuele inkomenstoeslag van € 50,- toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellante in bezwaar.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is enkel nog in geschil of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het college had moeten veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in beroep.
4.2.
Het college heeft na het instellen van beroep tegen bestreden besluit 1 bij bestreden besluit 2 alsnog een individuele inkomenstoeslag toegekend. Daarmee is gegeven dat appellante de kosten in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.3.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit heeft tot gevolg dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is beslist dat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling in beroep, voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het college veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante in beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.280,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de reactie op bestreden besluit 2 op verzoek van de rechtbank en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
5. Tevens bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 384,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de reactie van 1 februari 2019, wegingsfactor 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het college niet is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.664,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2019.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) A.M. Pasmans
md