ECLI:NL:CRVB:2019:2478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
17/6602 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant wegens ongeschiktheid tot het verrichten van vergelijkbare werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 augustus 2017. De appellant, die zijn Ziektewet (ZW) uitkering betwistte, was van mening dat hij door zijn oogklachten niet in staat was om zijn werk als inpakker/ompakker uit te voeren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van de appellant correct had vastgesteld. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn stellingen konden ondersteunen. Het Uwv had de appellant per 21 oktober 2016 geschikt geacht voor zijn eigen werk, en de Raad was van mening dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd. De beroepsgronden van de appellant waren in essentie een herhaling van wat eerder was aangevoerd en vormden geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.6602 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 augustus 2017, 17/416 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 juli 2019
Zitting heeft: A.T. de Kwaasteniet
Griffier: W.M. Swinkels
Ter zitting zijn verschenen: appellant, bijgestaan door mr. Selcuk en mr. W.P.F. Oosterbos, gemachtigde van het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van
16 december 2017 ongegrond verklaard.
Het Uwv heeft appellant per 21 oktober 2016 geschikt geacht om zijn eigen werk van inpakker/ompakker in WSW-verband te verrichten. Appellant is het daar niet mee eens, vooral omdat hij vindt dat hij door zijn oogklachten het werk niet kan doen, omdat hij te veel last heeft van zijn slechte gezichtsvermogen en van het stof op de werkplek. Appellant heeft zijn standpunt onderbouwd bij de rechtbank onder meer met brieven van zijn oogarts.
Omdat appellant op het moment van de bestreden beslissing niet werkzaam was en geen werkgever had, moet worden beoordeeld of bij appellant sprake was van ongeschiktheid tot het verrichten van vergelijkbare werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn (artikel 19, vijfde lid, van de Ziektewet (ZW)).
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank is uitgebreid gemotiveerd ingegaan op deze beroepsgronden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad is het daarmee eens en verwijst naar de uitspraak van de rechtbank. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stellingen kunnen ondersteunen. In het rapport van 2 augustus 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep helder gemotiveerd dat de operatie aan het oog in 2015 om cosmetische redenen is uitgevoerd en dat verbetering van het gezichtsvermogen niet mogelijk was. Appellant heeft zeer aangepast en beschut werk gedaan en is na de ingreep dat werk weer enkele maanden gaan doen. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt voldoende dat de werkomgeving niet te stoffig was. Daarom kon appellant voor dat werk geschikt worden geacht. Dit betekent dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant per
21 oktober 2016 heeft beëindigd.
Het hoger beroep slaagt dus niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) W.M. Swinkels (getekend) A.T. de Kwaasteniet

RB