ECLI:NL:CRVB:2019:2493
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake buiten behandeling gestelde aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) buiten behandeling heeft gesteld. Appellant had zich op 4 april 2017 gemeld voor bijstand, maar heeft de gevraagde bankafschriften niet ingeleverd, ondanks herhaalde verzoeken van de consulent. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de benodigde gegevens ontbraken. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hem tijdens het intakegesprek zou zijn verteld dat hij de gegevens later kon aanleveren. De rechtbank heeft de zaak in eerste instantie beoordeeld en het college opgedragen om een motiveringsgebrek te herstellen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraken bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een mondelinge afspraak was gemaakt over het inleveren van de bankgegevens. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, en bevestigt de beslissing van het college.