ECLI:NL:CRVB:2019:2588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
18/4618 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum toekenning bijstand en verantwoordelijkheid voor tijdige aanvraag

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de toekenning van bijstand aan appellanten, die op 14 juni 2017 een aanvraag hebben ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort heeft deze aanvraag bij besluit van 6 juli 2017 met terugwerkende kracht tot 14 juni 2017 toegekend. Echter, bij een later besluit op 15 augustus 2017 heeft het college het bezwaar van appellanten tegen de ingangsdatum ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 6 juli 2018 het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaard ingangsdatum rechtvaardigden.

Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk bijzondere omstandigheden zijn die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ze hebben gesteld dat ze lange tijd onder het bijstandsniveau hebben geleefd en dat het college hiervan op de hoogte was. Ook hebben ze betoogd dat onjuiste informatie van het college hen heeft weerhouden van het indienen van een tijdige aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door psychische klachten of andere omstandigheden niet in staat waren om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellanten zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig indienen van hun aanvraag.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep verworpen. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen aanleiding ziet om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.4618 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2018, 18/61 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: V.Y. van Almelo
Ter zitting is appellant verschenen, bijgestaan door mr. N.J. Hos, advocaat, die ook appellante vertegenwoordigt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellanten hebben zich op 14 juni 2017 gemeld om bijstand aan te vragen. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 6 juli 2017 met ingang van 14 juni 2017 toegekend. Bij besluit van 15 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de ingangsdatum ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen om af te wijken van het uitgangspunt dat geen bijstand wordt verleend voorafgaand aan de datum van melding. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege de psychische klachten van appellant geen bijstand konden aanvragen. Niet is gebleken dat appellante geen aanvraag kon doen. Dat zij de Nederlandse taal niet voldoende machtig was, is volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid, die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigt. Bovendien is niet gebleken dat appellanten niet een derde konden inschakelen om namens of met hen een aanvraag in te dienen. Met betrekking tot onbekendheid met wet- of regelgeving of gebrek aan voorlichting van de zijde van het college geldt volgens vaste rechtspraak dat dit evenmin een dergelijke bijzondere omstandigheid is. Ten slotte treft het betoog dat op het college een zorgplicht rust om appellanten te attenderen op de mogelijkheid om bijstand aan te vragen volgens de rechtbank geen doel, aangezien het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellanten behoort om tijdig een aanvraag in te dienen.
Appellanten hebben aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2009, dan wel elke eerdere datum dan 14 juni 2017, rechtvaardigen. Appellanten hebben daartoe gewezen op het feit dat het gezin lange tijd onder bijstandsniveau heeft geleefd terwijl het college daarvan op de hoogte was of respectievelijk kon zijn. In het kader van de zorgplicht had de klantmanager appellanten moeten wijzen op de mogelijkheid om aanvullende bijstand aan te vragen. Daarnaast zijn zij door onjuiste informatie van het college afgehouden van het doen van een aanvraag. Appellanten hebben per brief van 14 december 2011 vanuit het college te horen gekregen dat het minimabeleid per januari 2012 verandert. Appellanten hebben hieruit opgemaakt dat zij geen aanspraak meer hadden op aanvullende ondersteuning vanuit de gemeente. In de brief staat dat de gemeente zelf actief mensen zal benaderen van wie zij weten of vermoeden dat zij het financieel niet zouden redden door de wijzigingen in het minimabeleid. Appellanten zijn niet benaderd en waren hierdoor in de veronderstelling dat zij geen aanspraak konden maken op aanvullende bijstand.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging van die gronden onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust en voegt daar nog het volgende aan toe. De brief van 14 december 2011 heeft betrekking op bijzondere bijstandsregelingen in het kader van het minimabeleid. Deze brief gaat niet over de algemene (aanvullende) bijstand. Daarnaast ontslaat deze brief appellanten niet van de eigen verantwoordelijkheid om bij financiële problemen om hulp te vragen dan wel een aanvraag om bijstand in te dienen. Appellanten hadden bij onduidelijkheid over de inhoud van de brief contact op kunnen nemen met het college.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) M. Hillen