ECLI:NL:CRVB:2019:261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
17/6336 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante had op 14 december 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandheelkundige kosten, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 27 december 2016 afgewezen. Appellante heeft op 2 februari 2017 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaarschrift pas op 9 februari 2017 ontvangen, wat na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken was. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het bezwaarschrift eerder door het college had moeten zijn ontvangen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat het college het besluit op de juiste wijze heeft verzonden en dat appellante zelf heeft erkend dat zij het bezwaarschrift op 2 februari 2017 heeft verzonden, maar dat het college dit pas op 9 februari 2017 heeft ontvangen. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en bevestigd dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht was.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van appellanten om aan te tonen dat zij aan de vereisten voldoen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

17.6336 PW

Datum uitspraak: 22 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 augustus 2017, 17/2181 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.N. du Bois, advocaat, hoger beroep ingesteld. Mr. T.A. Vetter, advocaat, heeft de zaak daarna overgenomen en aanvullende gronden ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 11 december 2018. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 14 december 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. Bij besluit van 27 december 2016 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij brief, gedateerd op 2 februari 2017, heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Deze brief is verzonden per Falk Post, een koeriersbedrijf. Het college heeft het bezwaarschrift op 9 februari 2017 voor ontvangst gestempeld en het bezwaarschrift ook per faxbericht op 9 februari 2017 ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 28 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9 van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen of voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
Vaststaat dat het college het 27 december 2016 gedagtekende besluit naar het juiste adres van appellante heeft verzonden en dat dit besluit door appellante is ontvangen. Appellante heeft in het aanvullend hoger beroep aangevoerd dat niet mag worden uitgegaan van 27 december 2016 als de dag waarop dat besluit ter post is bezorgd. In verband hiermee moet worden nagegaan of er aanleiding bestaat te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de door het college gestelde datum is verzonden.
4.3.
Appellante is tot aan het hoger beroep uitgegaan van 27 december 2016 als datum van ter postbezorging. De enkele en niet onderbouwde stelling in hoger beroep dat dit niet het geval is, is gelet daarop niet voldoende om te twijfelen aan die datum.
4.4.
Dit betekent dat de bezwaartermijn loopt van 28 december 2016 tot en met
7 februari 2017.
4.5.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of het bezwaarschrift voor het einde van de termijn door het college is ontvangen, zoals is voorgeschreven in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb. Hierbij geldt als uitgangspunt dat het bezwaarschrift is binnengekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst. Het op 2 februari 2017 gedateerde bezwaarschrift is, blijkens een daarop aangebracht stempel en zoals ook is bevestigd door het college, ontvangen op 9 februari 2017 en dus na het eindigen van de bezwaartermijn op 7 februari 2017. Het is dan aan appellante om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift eerder, uiterlijk op 7 februari 2017, is binnengekomen.
4.6.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante hierin niet is geslaagd. In het overgelegde e-mailbericht van Falk Post van 17 februari 2017 staat dat de koerier de post aflevert op [adres] en daar elke nacht komt om post te deponeren. Uit dit algemeen geformuleerde e-mailbericht blijkt niet dat de koerier van Falk Post het bezwaarschrift daadwerkelijk op dit adres heeft bezorgd en op welke datum dat is gebeurd.
4.7.
De gemachtigde van appellante heeft op 6 februari 2017 met een medewerker van het college gebeld over de ontvangst van het bezwaarschrift en verklaard dat zij niet zou hebben gebeld als het bezwaarschrift toen al niet was verzonden. Ook dit baat appellante niet, omdat niet de datum van verzending maar de datum van ontvangst van het bezwaarschrift van belang is. Uit het verslag van het telefonisch contact blijkt dat het college op 6 februari 2017 geen bezwaarschrift van appellante had ontvangen. In het midden kan dus blijven of appellante het bezwaarschrift inderdaad op 2 februari 2017 heeft aangeboden aan Falk Post.
4.8.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig door het college is ontvangen.
4.9.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend bezwaarschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.10.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van omstandigheden die ertoe leiden dat
niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven, niet is gebleken. Dat een medewerker van het college op 6 februari 2017 zou hebben gezegd dat het geen zin had om een bezwaarschrift te faxen omdat het faxapparaat kapot was en dat een bezwaarschrift niet via de e-mail kon worden ingediend, staat er niet aan in de weg dat de gemachtigde van appellante het bezwaarschrift op 6 of 7 februari 2017 en daarmee binnen de termijn, (ook) via PostNL had kunnen indienen of aan de balie van de gemeente had kunnen inleveren onder afgifte van een ontvangstbewijs.
4.11.
Uit 4.2 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) F. Demiroğlu
md