ECLI:NL:CRVB:2019:2629
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant na beoordeling door verzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als kok en beveiliger werkte, had zich op 8 augustus 2012 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding op 8 december 2015, ontving appellant een Ziektewet (ZW) uitkering. Op 14 november 2016 concludeerde een verzekeringsarts dat appellant geschikt was voor verschillende functies en beëindigde het Uwv de ZW-uitkering per 15 november 2016.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe relevante medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts kon onderbouwen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering op goede gronden was gebeurd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.