ECLI:NL:CRVB:2019:2638
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die in Duitsland woont, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren. Appellante was van mening dat er te weinig beperkingen waren opgenomen in de FML en dat de functies die haar waren toegewezen niet passend waren gezien haar klachten, waaronder whiplash en PTSS.
De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv inderdaad zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat appellante in medisch opzicht in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om hun stellingen met medische stukken te onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de FML voldoende rekening hield met de klachten van appellante en dat de belasting van de functies niet boven haar belastbaarheid uitging.