ECLI:NL:CRVB:2019:2674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
19/482 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.T. Kwaasteniet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van herzieningsverzoek wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 24 maart 2015. Verzoeker, die in Marokko woont, heeft op 22 november 2018 een herzieningsverzoek ingediend, maar dit verzoek is onredelijk laat ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldoet aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel stelt dat een onherroepelijke uitspraak herzien kan worden op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, maar die niet bekend waren bij de indiener van het verzoek. In dit geval heeft verzoeker geen nieuwe gegevens of feiten aangedragen die een herziening zouden rechtvaardigen. De Raad heeft eerder geoordeeld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het hoger beroepschrift niet verschoonbaar was. Aangezien verzoeker meer dan een jaar na de openbaarmaking van de eerdere uitspraak om herziening vroeg, heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door A.T. Kwaasteniet, met M. Graveland als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19.482 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 24 maart 2015, 14/2638 WAO-V
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] , Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 augustus 2019
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft op 22 november 2018 opnieuw gevraagd om herziening van de door de Raad op 24 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1233) gegeven uitspraak.
Het Uwv heeft op dit verzoek geen reactie gegeven.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 25 juli 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad geoordeeld dat appellant in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan de uitspraak van de Raad van
15 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2756) niet in stand kan blijven. Daartoe heeft de Raad overwogen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het hoger beroepschrift verschoonbaar is.
3. Verzoeker heeft in zijn herhaalde herzieningsverzoek gesteld dat hij arbeidsongeschikt is geworden toen hij in Nederland werkzaam was. Hij heeft verzocht om een medische en arbeidskundige beoordeling. Verzoeker heeft bij het herzieningsverzoek van
22 november 2018 geen nieuwe gegevens vermeld of bijgevoegd en het herzieningsverzoek is meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet opnieuw worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
4. Gelet op de overwegingen 1 tot en met 3 moet het herzieningsverzoek van
22 november 2018 niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2019.
(getekend) A.T. Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland

CVG