Uitspraak
17.5005 WIA
OVERWEGINGEN
WIA-uitkering per 5 januari 2016 geweigerd, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd wegens schending van de hoorplicht. Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, heeft zich op 7 januari 2014 ziek gemeld en een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het Uwv niet zorgvuldig heeft gehandeld, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep handhaaft appellant zijn standpunt dat hij niet in staat is zijn maatgevende functie uit te oefenen en dat de FML niet juist is. Hij stelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet voldoet aan de eisen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Het Uwv heeft echter betoogd dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die zijn stellingen ondersteunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant geschikt is voor zijn maatgevende arbeid als schoonmaker. De gronden die appellant heeft aangevoerd tegen de functiebeschrijving en de belasting in de maatgevende functie zijn niet voldoende onderbouwd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.