ECLI:NL:CRVB:2019:2717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
17/3711 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft met onderbrekingen in Nederland en Luxemburg gewerkt en heeft in 2013 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft appellant medisch laten onderzoeken in Portugal, waarna is vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het besluit van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren is door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat het Uwv de conclusies van de Portugese artsen niet heeft gevolgd en dat zijn beperkingen zijn onderschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek onderschreven. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

17.3711 WIA

Datum uitspraak: 14 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2017, 16/7785 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft met onderbrekingen in Nederland en ook in Luxemburg gewerkt. Vanaf 2003 heeft appellant in Portugal gewerkt, laatstelijk als chef-kok op uitzendbasis voor gemiddeld 44 uur per week. In december 2013 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft het Uwv aan het bevoegde orgaan in Portugal verzocht om appellant medisch te onderzoeken. Na ontvangst van de resultaten van dat onderzoek, vastgelegd in een formulier E213, heeft een verzekeringsarts de beperkingen voor het verrichten van arbeid van appellant per 29 september 2014 opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens functies voor appellant geselecteerd en heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 4 mei 2016 heeft het Uwv appellant een WIA-uitkering per 29 september 2014 geweigerd, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv een rapport van 4 oktober 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 31 oktober 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om aan
te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Appellant heeft gesteld dat niet duidelijk is of de toepasselijke Europese regelgeving is toegepast, maar dat sprake is van onjuiste toepassing is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te kunnen vaststellen dat meer of andere beperkingen hadden moeten worden gesteld dan naar aanleiding van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek al is gebeurd. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd die daartoe aanleiding geven. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML, in afwijking van hetgeen in het
E213-formulier (en de beperkingenlijst) ter zake is weergegeven, extra beperkingen hebben aangenomen. Het bestreden besluit berust, naar het oordeel van de rechtbank, ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Daartoe is overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat en waarom deze functies voor appellant wel geschikt zijn en dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat het Uwv het oordeel van de Portugese artsen, dat sprake is van arbeidsongeschiktheid, dient te volgen. De hiervan afwijkende opvatting van het Uwv over de belastbaarheid van appellant is onvoldoende onderbouwd. Volgens appellant zijn de beperkingen aan zijn bewegingsapparaat en de fijne motoriek in zijn handen onderschat. Dat gewichtsverlies de kans op herstel zal vergroten is volgens appellant een onderschatting van de heupklachten. Uit de opmerkingen bij de geselecteerde functies blijkt dat verschillende functies eigenlijk niet geschikt zijn. Omdat appellant arbeidsongeschikt is voor de eigen arbeid door de aard van het werk en de duur zal dit ook gelden voor de functies die het Uwv nu voor hem heeft gevonden. Uit preventief oogpunt zou een urenbeperking volgens appellant redelijk zijn. Appellant meent dat niet duidelijk is of de toepasselijke Europese regelgeving door het Uwv juist is gehanteerd. Appellant heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden materiële schade.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de daaraan verbonden conclusie voor de medische grondslag van het bestreden besluit worden geheel onderschreven. Uit het
E213-formulier blijkt dat appellant is onderzocht door de Portugese keuringsarts Antonio Passos Ramos. De verzekeringsarts is uitgegaan van het E213-formulier. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. In het rapport van de verzekeringsarts van 22 oktober 2015 is deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2016 is gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met het E213-formulier bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellant. Nu appellant in beroep en hoger beroep zijn stellingen niet met medische verklaringen heeft onderbouwd, is geen twijfel gerezen aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de FML van 4 oktober 2016, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
5. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) W.M. Swinkels

OS