ECLI:NL:CRVB:2019:2911

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
17/3981 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaartermijn niet verschoonbaar verklaard in AOW-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1949, had een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, maar kreeg te maken met een korting van 56% vanwege 28 niet verzekerde jaren. Na een afwijzing van haar verzoek tot herziening van het besluit, heeft zij op 16 augustus 2016 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Dit bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard door de Sociale verzekeringsbank (Svb) wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat zij geen bewijs had geleverd dat zij niet tijdig bezwaar kon maken. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij vanwege medische redenen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad heeft echter geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was. De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift pas op 24 augustus 2016 door de Svb was ontvangen, terwijl het uiterlijk op 16 augustus 2016 ingediend had moeten zijn.

De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 september 2019.

Uitspraak

17.3981 AOW

Datum uitspraak: 5 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2017, 16/7039 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Portugal (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Namens appellante is mr. G.M.S. Gomes, advocaat, verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Aan appellante, geboren [in] 1949, is uiteindelijk bij besluit van 16 maart 2015 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, waarop een korting van 56% is toegepast, wegens 28 niet verzekerde jaren. Met een brief van 31 mei 2016 heeft appellante de Svb verzocht het besluit van 16 maart 2015 te herzien, omdat zij een slechte gezondheid heeft en van het AOW‑pensioen niet kan rondkomen. Dit verzoek is, bij besluit van 5 juli 2016, afgewezen. Op 16 augustus 2016 heeft appellante telefonisch contact met de Svb opgenomen om te melden dat zij bezwaar wil maken tegen dit besluit, maar door ziekte hier niet eerder toe in staat was. Het bezwaarschrift, gedateerd 16 augustus 2016, is door de Svb op 24 augustus 2016 ontvangen. In een beslissing van 29 september 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, nu de Svb terecht tot de conclusie is gekomen dat de bezwaartermijn was overschreden. Volgens de rechtbank heeft appellante geen schriftelijke stukken ingediend waaruit zou moeten blijken dat zij niet tijdig bezwaar kon maken.
3. In hoger beroep heeft appellante aangegeven dat zij voor en tijdens de bezwaartermijn in een ziekenhuis in Luxemburg opgenomen is geweest en daarna tot 2 augustus 2016 bij haar zoon in Noord-Ierland is geweest om medische redenen. Na terugkeer in Portugal op 2 augustus 2016 is zij ook nog bedlegerig geweest. Pas op 16 augustus 2016 was zij in staat haar belangen weer te behartigen en is zij meteen in actie gekomen door telefonisch contact op te (laten) nemen met de Svb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is ontvangen of indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
Gezien artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.3.
Het besluit waartegen appellante bezwaar heeft gemaakt is gedateerd 5 juli 2016. Het bezwaarschrift had dus op uiterlijk 16 augustus 2016 bij de Svb ontvangen moeten zijn, of in ieder geval op 16 augustus 2016 ter post zijn bezorgd en binnen een week na 16 augustus 2016 door de Svb zijn ontvangen. Beide situaties hebben zich niet voorgedaan, nu uit de datumstempel op de envelop blijkt dat deze op 17 augustus 2016 is afgestempeld in Portugal. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaarschrift reeds op 16 augustus 2016 ter post heeft bezorgd. De Svb heeft het bezwaarschrift op 24 augustus 2016 ontvangen.
4.4.
Er bestaat geen aanleiding in dit geval de overschrijding verschoonbaar te achten. Appellante heeft gesteld, en de Svb heeft dit niet bestreden, dat zij van 14 juni 2016 tot en met 29 juni 2016 opgenomen is geweest in een ziekenhuis in Luxemburg en vervolgens naar Noord-Ierland is gereisd om haar zoon te bezoeken. Ook daar is zij medisch behandeld. Zij is op 2 augustus 2016 naar Portugal teruggekeerd. Zij heeft dus op deze datum van de inhoud van het besluit van de Svb kennis kunnen nemen, waarbij zij opgemerkt dat er ook een vertaling van dit besluit in het Portugees was bijgevoegd. Dat appellante vervolgens pas, om medische redenen, op 16 augustus 2016 in staat zou zijn geweest contact op de (laten) nemen met de Svb blijkt niet uit de stukken en is ook overigens niet door appellante aannemelijk gemaakt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot

NW