ECLI:NL:CRVB:2019:3003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
17/6709 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant met psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 2005 uitgevallen is met psychische klachten, had een WIA-uitkering ontvangen die in 2016 door het Uwv werd beëindigd op basis van een herbeoordeling. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beëindiging ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad beoordeelt of er aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de arbeidskundige beoordeling. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben appellant onderzocht en rapporten opgesteld, waaruit blijkt dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Appellant voerde aan dat zijn lichamelijke klachten en medicijngebruik niet voldoende waren meegewogen, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de arbeidsdeskundige toereikend heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6709 WIA

Datum uitspraak: 12 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 augustus 2017, 17/20 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker buitendienst (reiniging). Voor dat werk is hij op 5 april 2005 uitgevallen met psychische klachten. Bij besluit van 12 december 2007 heeft het Uwv aan appellant over de periode van 2 oktober 2007 tot 2 april 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Aansluitend is aan appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
Op verzoek van de ex-werkgever van appellant heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door een verzekeringsarts op 28 juni 2016 en op basis van diens bevindingen heeft de arbeidsdeskundige op 20 juli 2016 rapport uitgebracht. Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft het Uwv vervolgens de WIA-uitkering met ingang van 5 oktober 2016 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.3.
Bij besluit van 24 november 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 oktober 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in beroep geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen in de FML. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten toereikend heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de in bezwaar aangevoerde gronden herhaald. Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke klachten. Appellant heeft chronische klachten aan de knieën en hij heeft veel hinder van de fractuur die hij heeft opgelopen aan de rechterarm. Appellant heeft voorts de stelling gehandhaafd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Het is voor appellant onmogelijk om de voor hem geselecteerde functies te vervullen, omdat hij zijn aandacht te kort kan vasthouden. In de functie van productiemedewerker industrie zal hij, ondanks dat hij een afgebakende deeltaak heeft, moeten samenwerken met collega’s, terwijl hij sterk beperkt is op het aspect ‘samenwerken’. Appellant gebruikt medicijnen die zijn bewustzijn verlagen en daarom zal hij niet kunnen werken in de functie van samensteller kunststof en rubberproducten, omdat in die functie wordt gewerkt met elektrisch handgereedschap.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft appellant gezien, kennisgenomen van het dossier en appellant zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze het dossier ook heeft bestudeerd en appellant heeft gezien op hoorzitting, dat de informatie van de behandelend sector is meegewogen en dat daarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Er bestaat ook geen reden voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de klachten van appellant en heeft mede naar aanleiding van de informatie van de behandelend psychiater aanvullende beperkingen aangenomen in de FML van 25 oktober 2016. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen zijn onderschat.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling, wordt gevolgd. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is er geen sprake van het langdurig richten van de aandacht op één informatiebron. Er wordt in de functies aan één product tegelijk gewerkt en steeds is duidelijk waar men is in het proces. Er is geen voortdurende gerichte concentratie vereist, omdat men na een onderbreking zonder problemen de taak kan hervatten. In de functie van productiemedewerker industrie is er geen sprake van een kenmerkende belasting bij het item samenwerken (2.9 en 2.12.4). De belastbaarheid van appellant wordt niet overschreden. Er is een beperking aangenomen bij het item verhoogd persoonlijk risico (1.9.9) voor het beroepsmatig chauffeuren, maar niet voor het gebruik van elektrisch handgereedschap. In de functies is geen sprake van beroepsmatig chauffeuren. De geselecteerde functies zijn daarom geschikt voor appellant.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC