In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zijn dienstverband beëindigd en zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn Ziektewet (ZW)-uitkering beëindigd, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zowel het Uwv als de rechtbank hebben zijn bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft echter geoordeeld dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde dat appellant per 28 november 2016 en 5 februari 2018 in staat was zijn arbeid te verrichten, en dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. De hoger beroepen zijn dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd.