ECLI:NL:CRVB:2019:3057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WAO-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 2001 arbeidsongeschikt is, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een besluit van het Uwv op 24 februari 2014 werd haar uitkering per 25 april 2014 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellante was het niet eens met deze herziening en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de deskundige, L. Greveling-Fockens, die door de Raad was benoemd, een gedegen rapport heeft opgesteld. De deskundige concludeerde dat appellante op de datum in geding, 25 april 2014, beperkingen had, maar dat deze niet zodanig waren dat zij niet in staat was om passende arbeid te verrichten. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben de conclusies van de deskundige overgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2019, waarin de geschiktheid van de geselecteerde functies werd gemotiveerd.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de argumenten van de deskundige overtuigend waren. De Raad heeft ook geoordeeld dat de schending van artikel 7:12 van de Awb, die betrekking heeft op de motivering van besluiten, niet heeft geleid tot benadeling van appellante. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.304,- en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 168,- aan appellante vergoedt.