ECLI:NL:CRVB:2019:3187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
19-1319 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van artikel 54 lid 4 PW na niet verschijnen op uitnodigingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant op basis van artikel 54, lid 4 van de Participatiewet (PW). Appellant ontving sinds 1 december 2016 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een onderzoek naar zijn woonsituatie ontving hij een uitnodiging van het college van burgemeester en wethouders van Deurne om op 16 mei 2018 een gesprek te voeren en bepaalde documenten mee te nemen. Appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht. Na een tweede uitnodiging op 22 mei 2018, waar hij wederom niet op verscheen, heeft het college op 31 mei 2018 besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 22 februari 2019. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet verschijnen, omdat hij de uitnodigingen niet tijdig had gezien door een verblijf in Amsterdam. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling en dat hij zelf verantwoordelijk is voor het tijdig inzien van post.

De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet heeft voldaan aan de verzoeken om informatie. De beroepsgronden van appellant worden verworpen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.1319 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
22 februari 2019, SHE 18/2424 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Deurne (college)
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 december 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de woonsituatie van appellant heeft het college appellant bij brief van 8 mei 2018 uitgenodigd voor een gesprek op 16 mei 2018 en hem daarbij verzocht een aantal stukken, waaronder afschriften van alle op zijn naam staande bankrekeningen, mee te nemen. Appellant heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven, waarna het college bij besluit van 16 mei 2018 het recht op bijstand met ingang van die datum heeft opgeschort. Bij dat besluit heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 22 mei 2018 en hem verzocht dan de stukken mee te nemen.
1.3.
Appellant is op 22 mei 2018 wederom niet verschenen en heeft geen stukken overgelegd. Vervolgens heeft het college bij besluit van 31 mei 2018, voor zover hier van belang, de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 16 mei 2018 ingetrokken.
1.4.
Bij besluit van 29 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 31 mei 2018, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 16 mei 2018, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.2.
Vaststaat dat appellant niet is verschenen op de gesprekken van 16 mei 2018 en 22 mei 2018 en de door het college gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft de brieven van 9 mei 2018 en 16 mei 2018 niet tijdig gezien in verband met een verblijf in Amsterdam, zodat hij niet op de hoogte was van de uitnodigingen. Hij heeft het college op 8 mei 2018 telefonisch bericht dat hij naar Amsterdam wilde verhuizen en dat hij, ter voorbereiding daarvan, op 9 mei 2018 naar Amsterdam zou gaan. Pas bij terugkeer in [woonplaats] op 30 mei 2018 heeft hij de brieven gezien en heeft hij telefonisch contact opgenomen.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Allereerst heeft appellant de gestelde telefoongesprekken niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. In het dossier van het college zijn evenmin aanwijzingen voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat appellant telefonisch heeft gemeld dat hij voor langere tijd in Amsterdam zou gaan verblijven. Bovendien had het bij een langdurige afwezigheid op de weg van appellant gelegen passende maatregelen te treffen om tijdig kennis te kunnen nemen van voor hem bestemde post. De gevolgen van het ontbreken hiervan dienen voor zijn rekening en risico te blijven.
4.4.
Verder heeft appellant aangevoerd dat de afspraak ten onrechte niet telefonisch is afgehandeld. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het is in beginsel aan het college om te bepalen op welke wijze onderzoek wordt gedaan. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 16 mei 2018 in te trekken. De stelling van appellant dat hij ook na 16 mei 2018 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, wat daar van zij, levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Gelet op 4.5 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) Y. Itkal