ECLI:NL:CRVB:2019:3187
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van artikel 54 lid 4 PW na niet verschijnen op uitnodigingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant op basis van artikel 54, lid 4 van de Participatiewet (PW). Appellant ontving sinds 1 december 2016 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een onderzoek naar zijn woonsituatie ontving hij een uitnodiging van het college van burgemeester en wethouders van Deurne om op 16 mei 2018 een gesprek te voeren en bepaalde documenten mee te nemen. Appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht. Na een tweede uitnodiging op 22 mei 2018, waar hij wederom niet op verscheen, heeft het college op 31 mei 2018 besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 22 februari 2019. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet verschijnen, omdat hij de uitnodigingen niet tijdig had gezien door een verblijf in Amsterdam. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling en dat hij zelf verantwoordelijk is voor het tijdig inzien van post.
De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet heeft voldaan aan de verzoeken om informatie. De beroepsgronden van appellant worden verworpen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.