Uitspraak
15.8288 WIA
OVERWEGINGEN
(bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als liftmonteur en schoonmaker heeft gewerkt, is sinds 29 juni 2012 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten. Na een beoordeling op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 68%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat hij meent dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat en de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld, maar heeft ook vastgesteld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk was voorbereid. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat er voldoende bewijs was voor de geschiktheid van appellant voor andere functies.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn standpunt herhaald dat zijn psychische klachten zijn onderschat. De Raad heeft de rapporten van de deskundige M.M. Wolff-van der Ven en andere medische gegevens in overweging genomen. De deskundige concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 27 juni 2014 correct was vastgesteld en dat de drie functies die aan deze vaststelling ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat de deskundige overtuigend heeft aangetoond dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.