Uitspraak
18.5398 PW, 18/5399 PW, 18/5400 PW, 18/5401 PW, 18/5402 PW, 18/5403 PW,
OVERWEGINGEN
11 juli 2017 heeft appellant het college in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
11 juli 2017 geen dwangsom toegekend. Hieraan ligt ten grondslag dat het college ten tijde van de ingebrekestelling niet te laat was met het beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2017. De termijn van zes weken die het college heeft om op het bezwaar te beslissen, is namelijk gaan lopen op de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken, dus op 25 mei 2017. Het college diende dus uiterlijk op
6 juli 2017 op het bezwaar te beslissen, welke termijn het college bij brief van 5 juli 2017 met zes weken heeft verdaagd. De ingebrekestelling van appellant van 11 juli 2017 was daarom prematuur.
eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (PW) aan het verlenen van bijstand voor een schuld in de weg staat. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW, om in afwijking daarvan toch bijzondere bijstand te verlenen.
13 april 2017 (de dag waarop het besluit op de aanvraag is verzonden). Het bedrag van € 700,- is derhalve juist vastgesteld.
1 november 2017 (bestreden besluit 5), heeft het college naar aanleiding van de ingebrekestelling van 12 augustus 2017 geen dwangsom toegekend. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant het college niet voorafgaande aan het besluit van 4 april 2017 in gebreke heeft gesteld.
4 april 2017 gegrond verklaard, dat besluit herroepen, en aan appellant een bedrag van
€ 349,93 aan bijzondere bijstand voor de meerkosten van energie over het jaar 2016 toegekend.
4 april 2017. Hieraan ligt ten grondslag dat de dwangsom moet worden berekend over de periode van 30 augustus 2017 (de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de ingebrekestelling is ontvangen) tot en met 2 oktober 2017 (de dag dat het besluit op het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2017 is verzonden).
6 april 2017, 12 april 2017, 12 juli 2017, 24 juli 2017, 18 augustus 2017, 13 september 2017 en 6 oktober 2017. Appellanten voert daartoe aan dat de bestreden besluiten 1 tot en met
7 niet bevoegdelijk zijn genomen. Van een rechtsgeldig mandaat is geen sprake. Ook heeft appellant het college in die brieven verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen. Bij besluit van 23 augustus 2018 heeft het college bepaald geen dwangsommen en geen schadevergoeding verschuldigd te zijn. Daaraan ligt ten grondslag dat de bestreden besluiten
1 tot en met 7 rechtsgeldig in mandaat zijn genomen.