ECLI:NL:CRVB:2019:3279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandslening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 24 september 2015 bijstand voor levensonderhoud aangevraagd op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom verleende op 23 november 2015 bijstand in de vorm van een renteloze lening voor de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2016. De hoogte van de bijstand zou definitief worden vastgesteld zodra het inkomen over het boekjaar bekend was.
In een later besluit van 23 november 2016, dat na bezwaar werd gehandhaafd op 15 maart 2017, heeft het dagelijks bestuur de bijstand definitief vastgesteld. Een deel van de lening werd omgezet in bijstand om niet, terwijl een ander deel van de lening, ter waarde van € 5.878,80, werd teruggevorderd van de appellant. Het geschil in deze procedure betreft de rechtmatigheid van deze terugvordering.
De appellant betoogde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat hij geen financiële reserves had en hij eerst een grotere omzet moest genereren om een arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioen op te bouwen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad bevestigde dat de terugvordering terecht had plaatsgevonden, omdat de appellant teveel bijstand had ontvangen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.