ECLI:NL:CRVB:2019:3279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
18/493 BBZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandslening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 24 september 2015 bijstand voor levensonderhoud aangevraagd op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom verleende op 23 november 2015 bijstand in de vorm van een renteloze lening voor de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2016. De hoogte van de bijstand zou definitief worden vastgesteld zodra het inkomen over het boekjaar bekend was.

In een later besluit van 23 november 2016, dat na bezwaar werd gehandhaafd op 15 maart 2017, heeft het dagelijks bestuur de bijstand definitief vastgesteld. Een deel van de lening werd omgezet in bijstand om niet, terwijl een ander deel van de lening, ter waarde van € 5.878,80, werd teruggevorderd van de appellant. Het geschil in deze procedure betreft de rechtmatigheid van deze terugvordering.

De appellant betoogde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat hij geen financiële reserves had en hij eerst een grotere omzet moest genereren om een arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioen op te bouwen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad bevestigde dat de terugvordering terecht had plaatsgevonden, omdat de appellant teveel bijstand had ontvangen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.493 BBZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2017, 17/1658 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
Zitting heeft: A. Stehouwer als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L. Hagendijk
Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E. Lammers.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Op 24 september 2015 heeft appellant bijstand voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) aangevraagd bij het dagelijks bestuur. Bij besluit van 23 november 2015 heeft het dagelijks bestuur aan appellant bijstand in de vorm van een renteloze lening verleend over de periode van 1 augustus 2015 tot en met
31 juli 2016. Daarbij heeft het dagelijks bestuur gesteld dat het de hoogte van de bijstand definitief vaststelt zodra het inkomen bekend is over het boekjaar waarin de bijstand is verstrekt.
1.2.
Bij besluit van 23 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 maart 2017 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aan appellant over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 als renteloze geldlening uitbetaalde bijstand definitief vastgesteld. Een bedrag van € 4.831,96 van de renteloze geldlening wordt omgezet in bijstand om niet. Een bedrag van € 5.878,80 wordt als lening gehandhaafd en van appellant teruggevorderd.
2. Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of het dagelijks bestuur terecht een bedrag van € 5.878,80 van appellant heeft teruggevorderd. Tussen partijen is niet in geschil dat de berekening van het dagelijks bestuur in overeenstemming met het Bbz heeft plaatsgevonden. Omdat uit die berekening volgt dat appellant teveel bijstand heeft ontvangen, heeft het dagelijks bestuur terecht een bedrag aan verleende bijstand teruggevorderd. Het beroep van appellant is beperkt tot de dringende redenen van artikel 44, tweede lid, van het Bbz.
3. Appellant heeft aangevoerd dat het college op grond van dringende redenen van terugvordering had moeten afzien. Appellant stelt geen financiële reserves te hebben, hij dient eerst een grotere omzet te maken om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te kunnen sluiten en pensioen op te kunnen bouwen en het Bbz bevat niet de zekerheden die mensen in loondienst wel hebben.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering van een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. In wat appellant heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur op grond van dringende redenen had dienen af te zien van terugvordering. Het dagelijks bestuur heeft aangegeven dat met de financiële omstandigheden van appellant uiteraard wel rekening zal worden gehouden bij de invordering. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Hagendijk (getekend) A. Stehouwer