ECLI:NL:CRVB:2019:3297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
18/1691 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot hennepkwekerij

Op 8 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de intrekking van bijstand van een appellant, die niet is verschenen, en de vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad was aanwezig. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de exploitatie van een hennepkwekerij, die op 19 oktober 2016 door de politie op zijn woonadres was aangetroffen. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De appellant had niet aangetoond in welke omvang hij werkzaamheden had verricht en wat hij daarmee had verdiend, waardoor het college verplicht was de bijstand in te trekken. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij ten onrechte was veroordeeld voor iets wat hij niet had gedaan en vroeg zich af hoe hij een administratie zou moeten overleggen. De Raad oordeelde dat de hoger beroepsgronden niet voldoende waren onderbouwd en dat de overwegingen van de rechtbank juist waren.

De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

18.1691 PW-PV

Datum uitspraak: 8 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2018, 17/2502 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
Zitting heeft: A. Stehouwer, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L. Hagendijk
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Ph. H. Arnold.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 28 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 april 2017, heeft het college de bijstand met ingang van 19 oktober 2016 beëindigd (lees: ingetrokken). Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat sprake was van oncontroleerbare inkomsten van appellant uit de exploitatie van een hennepkwekerij die op 19 oktober 2016 door de politie op zijn woonadres is aangetroffen en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het exploiteren van de hennepkwekerij. Deze schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor de intrekking van de bijstand omdat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. Appellant heeft niet aan de hand van een administratie of anderszins aannemelijk gemaakt in welke omvang de werkzaamheden zijn verricht en wat daarmee is verdiend. Daarom kan ook niet worden vastgesteld of hij nog recht had gehad op aanvullende bijstand als hij zijn inlichtingenverplichting wel was nagekomen. Het college was verplicht de bijstand in te trekken.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ten onrechte is veroordeeld voor iets wat hij niet heeft gedaan. Hij vraagt zich dan ook af hoe hij een administratie zou moeten overleggen over de omvang van de werkzaamheden en wat daarmee is verdiend en dat hij al voldoende bewijs heeft geleverd om zijn standpunten te onderbouwen. Deze hoger beroepsgronden, die verder niet zijn toegelicht, vormen een beknopte herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Appellant heeft niet uiteengezet waarom hij de overwegingen van de rechtbank niet juist acht. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel rust.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Hagendijk (getekend) A. Stehouwer