Uitspraak
18.1691 PW-PV
mr. Ph. H. Arnold.
Centrale Raad van Beroep
Op 8 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de intrekking van bijstand van een appellant, die niet is verschenen, en de vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad was aanwezig. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de exploitatie van een hennepkwekerij, die op 19 oktober 2016 door de politie op zijn woonadres was aangetroffen. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De appellant had niet aangetoond in welke omvang hij werkzaamheden had verricht en wat hij daarmee had verdiend, waardoor het college verplicht was de bijstand in te trekken. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij ten onrechte was veroordeeld voor iets wat hij niet had gedaan en vroeg zich af hoe hij een administratie zou moeten overleggen. De Raad oordeelde dat de hoger beroepsgronden niet voldoende waren onderbouwd en dat de overwegingen van de rechtbank juist waren.
De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.