ECLI:NL:CRVB:2019:3320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
18/429 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.S. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor algemene bijstand wegens onvoldoende aannemelijkheid van bijstandbehoevendheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen om bijstand van een appellante, die in geschil zijn. De aanvragen zijn gedaan op 23 juni 2016 en 5 januari 2017, met te beoordelen perioden van 23 juni 2016 tot en met 21 juli 2016 en van 5 januari 2017 tot en met 1 mei 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo heeft de aanvragen afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellante onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat zij vrijwel geen pintransacties heeft verricht voor dagelijkse kosten en er zijn geen opnames voor levensonderhoud zichtbaar. Appellante heeft weliswaar gesteld dat zij goederen van de supermarkt ontvangt die over de datum zijn en dat zij ondersteuning krijgt van de Voedselbank, maar dit biedt geen afdoende verklaring voor haar financiële situatie.

Daarnaast heeft appellante aangegeven dat haar dochters haar financieel ondersteunen, maar zij heeft geen verifieerbare gegevens verstrekt over de aard en omvang van deze ondersteuning. Hierdoor blijft onduidelijkheid bestaan over de geldstromen. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat er sprake is van bewijsnood en dat van haar geen sluitende administratie mag worden verwacht. Aangezien appellante geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld en is de afwijzing van de aanvragen terecht.

Uitspraak

18.429 PW-PV, 18/1441 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 29 december 2017, 17/508 en 9 februari 2018, 17/2209
(aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
Zitting heeft: mr. A.S. Stehouwer
Griffier: Y. Itkal
Voor appellante is verschenen mr. R. Küçükünal, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. ten Cate.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In geschil zijn de afwijzingen van de aanvragen om bijstand van 23 juni 2016 en
5 januari 2017. De te beoordelen perioden lopen van 23 juni 2016 tot en met 21 juli 2016 en van 5 januari 2017 tot en met 1 mei 2017.
Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht de inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Anders dan appellante stelt heeft zij onvoldoende duidelijkheid verschaft om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Zo blijkt uit de door appellante overgelegde bankafschriften dat zij vrijwel geen pintransacties heeft verricht voor de dagelijkse kosten van levensonderhoud en dat er evenmin opnames voor levensonderhoud zichtbaar zijn. Dat appellante, naar zij heeft gesteld, goederen van de supermarkt ontvangt die over de datum zijn en dat zij wordt ondersteund door de Voedselbank, levert hiervoor geen afdoende verklaring. Hierbij is van belang dat ook uitgaven voor huishoudelijke middelen, kleding en persoonlijke verzorging ontbreken. Appellante heeft verder gesteld dat zij heeft geleefd met financiële ondersteuning van haar dochters. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante benadrukt dat de dochters hebben voorzien in de vaste lasten van appellante en dat een geringe bijdrage is geleverd in de kosten van levensonderhoud. Uit de gedingstukken blijkt dat de dochters van appellante diverse betalingen, waaronder de huur en verzekeringen, voor hun moeder hebben betaald. Appellante heeft echter geen verifieerbare gegevens verstrekt over de wijze waarop, de mate waarin en de voorwaarden waaronder zij door haar dochters is ondersteund in de kosten voor levensonderhoud. Hierdoor is onduidelijkheid blijven bestaan over de verschillende geldstromen. Tot slot wordt appellante niet gevolgd in haar stelling dat sprake is van bewijsnood en dat van haar geen sluitende administratie mag worden verwacht.
Aangezien appellante geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over haar financiële situatie, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het college heeft de aanvragen om bijstand dan ook terecht afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Itkal (getekend) A. Stehouwer