ECLI:NL:CRVB:2019:3546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
18/842 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid in hoger beroep inzake bijzondere bijstand en dwangsommen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 december 2017. Appellante had hoger beroep ingesteld nadat de rechtbank haar beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had overwogen dat appellante niet had gereageerd op verzoeken om haar beroepsgronden tegen het bestreden besluit bekend te maken. Appellante had in 2012 bezwaarschriften ingediend tegen afwijzingen van aanvragen om bijzondere bijstand voor griffierecht en verzocht om dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op deze bezwaarschriften. De rechtbank had appellante in de gelegenheid gesteld om haar gronden bekend te maken, maar zij had hierop niet gereageerd. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij verschoonbaar was in haar niet-tijdige bekendmaking van haar beroepsgronden, omdat zij het advies van de commissie Bezwaar- en Beroepschriften niet had ontvangen. De Raad oordeelde echter dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar gronden in te dienen en dat de rechtbank in redelijkheid tot niet-ontvankelijkheid had kunnen besluiten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

18.842 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 december 2017, 13/9015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (college)
Datum uitspraak: 12 november 2019
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019. Appellante is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 25 juni 2012 meerdere bezwaarschriften ingediend, onder andere tegen afwijzingen van aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht.
1.2.
Bij brieven van 18 februari 2013 heeft appellante aan het college verzocht om dwangsommen vast te stellen wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften van 25 juni 2012.
1.3.
Bij besluit van 25 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 september 2013 (bestreden besluit), heeft het college vastgesteld dat hij geen dwangsommen is verschuldigd. Aan het bestreden besluit ligt een advies van de commissie Bezwaar- en Beroepschriften van 10 juli 2013 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij appellante bij brieven van 11 november en 24 december 2013 in de gelegenheid heeft gesteld om haar beroepsgronden tegen het bestreden besluit bekend te maken. In diezelfde brieven heeft de rechtbank aangegeven dat, indien de gronden niet binnen de gestelde termijn worden ontvangen, niet‑ontvankelijkverklaring kan volgen. Op deze brieven heeft appellante niet gereageerd.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft, zo is ter zitting gebleken, aangevoerd dat zij verschoonbaar moet worden geacht in het niet (tijdig) bekendmaken van haar beroepsgronden tegen het bestreden besluit aan de rechtbank. In dit verband heeft appellante gesteld dat zij het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van de commissie Bezwaar- en Beroepschriften niet heeft ontvangen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
De rechtbank heeft appellante tot tweemaal toe, namelijk bij brieven van 11 november en 24 december 2013, in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de betreffende brief haar beroepsgronden tegen het bestreden besluit bekend te maken. Niets stond appellante in de weg om aan de rechtbank binnen de gestelde termijnen kenbaar te maken waarom ze meende geen beroepsgronden te kunnen indienen. Al om de reden dat appellante in het geheel niet heeft gereageerd heeft de rechtbank in redelijkheid gebruik gemaakt van de bevoegdheid appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) V.Y. van Almelo

IJ