ECLI:NL:CRVB:2019:3564
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die sinds 2006 ziek was door psychische klachten, had een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had haar uitkering per 15 september 2016 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna een herbeoordeling plaatsvond en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd aangepast. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en het beroep van appellante ongegrond verklaard.
In hoger beroep handhaafde appellante haar stelling dat haar medische belastbaarheid door de verzekeringsartsen van het Uwv was onderschat. Ze verwees naar rapporten van psychiater Gokce, die concludeerde dat haar beperkingen op de peildatum waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van de behandelend psychiater zwaarder had gewogen dan die van psychiater Gokce.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, en besloot zelf in de zaak te voorzien. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat appellante op 24 mei 2017 meer beperkingen had dan op 15 september 2016, en bepaalde dat haar uitkering met ingang van 24 mei 2017 werd beëindigd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 2.560,- bedroegen.