ECLI:NL:CRVB:2019:358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de wijziging van AOW-pensioenen op basis van gehuwdenstatus
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) betreffende de wijziging van de aan appellanten toegekende ouderdomspensioenen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had de pensioenen van appellante en appellant gewijzigd van de norm voor ongehuwden naar de norm voor gehuwden, en had teveel betaalde pensioenen teruggevorderd. Dit gebeurde op basis van het onweerlegbare rechtsvermoeden dat appellanten vanaf 15 november 2012 als gehuwden moesten worden aangemerkt, omdat zij op hetzelfde adres stonden ingeschreven.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad oordeelde dat de Svb niet gehouden was om nader onderzoek te doen naar de stelling van appellanten dat appellant pas in maart 2015 op het adres zijn hoofdverblijf had. De Raad concludeerde dat de Svb voldoende bewijs had geleverd dat appellant vanaf 15 november 2012 op hetzelfde adres woonde als appellante, en dat zij als gehuwden moesten worden aangemerkt.
De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijving op het woonadres en de inlichtingenverplichting van de aanvragers van AOW-pensioenen. De hoger beroepen van appellanten werden afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier heeft het proces-verbaal ondertekend.