In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van een ANW-uitkering aan appellante, die sinds 2000 een nabestaandenuitkering ontving na het overlijden van haar partner. Appellante had ook recht op een halfwezenuitkering voor haar twee kinderen, geboren in 1993 en 1998. In 2011 meldde appellante de geboorte van een tweeling, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft later besloten dat deze kinderen niet als 'kinderen' in de zin van de ANW kunnen worden aangemerkt, omdat zij na het overlijden van de verzekerde zijn geboren. De Svb heeft de ANW-uitkering per 1 januari 2017 ingetrokken, maar heeft een afbouwregeling toegepast voor de periode van september 2016 tot januari 2017, omdat appellante onjuist was geïnformeerd over haar recht op uitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de tweeling niet als kinderen in de zin van de ANW kan worden aangemerkt, en dat de Svb terecht de uitkering heeft beëindigd. De afbouwregeling werd als voldoende geacht, ondanks de eerdere onjuiste informatie van de Svb. De Raad benadrukte dat de Svb gehouden is om de ANW op juiste wijze uit te voeren en dat appellante niet op andere wijze op de hoogte was van de noodzaak tot intrekking van de uitkering. De uitspraak bevestigt de beleidsvrijheid van de Svb in dergelijke situaties, waarbij de gemaakte keuze niet onredelijk werd geacht.