ECLI:NL:CRVB:2019:3678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
18/5831 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering en afwijzing aanvraag toeslag op grond van de Toeslagenwet

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen de beëindiging van haar WAO-uitkering en de afwijzing van haar aanvraag om een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 november 2019 uitspraak gedaan. Appellante had vanaf 1988 recht op uitkeringen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de WAO, maar haar uitkering werd per 5 november 2017 beëindigd omdat zij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Tevens werd haar aanvraag voor een toeslag afgewezen omdat haar inkomen boven het sociaal minimum lag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante op 5 november 2017 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en dat haar inkomen te hoog is voor een toeslag. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de brief van 25 oktober 2017, waarin appellante om een gesprek met een verzekeringsarts vroeg, geen besluit met rechtsgevolg was. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij ook arbeidsongeschikt was vanwege fysieke klachten en niet alleen vanwege psychische klachten, maar de Raad heeft deze argumenten niet overtuigend geacht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de beëindiging van de WAO-uitkering en de afwijzing van de aanvraag om een toeslag in overeenstemming zijn met de wetgeving. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de eerdere beslissingen te herzien en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

18.5831 WAO, 18/5832 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2018, 17/5593 en 18/811 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 november 2019
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vanaf 14 oktober 1988 is appellante door een rechtsvoorganger van het Uwv in aanmerking gebracht voor uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsuitkering 80 tot 100%.
1.2.
De aan appellante toegekende AAW-/WAO-uitkering is door de rechtsvoorganger van het Uwv per 1 januari 1990 ingetrokken. Tegen de intrekking heeft appellante beroep ingesteld bij de voormalige Raad van Beroep te Haarlem. Dit beroep is bij beschikking van 22 november 1991 gegrond verklaard en die beslissing is vernietigd. Nadien is appellante met een besluit van 20 februari 1992 vanaf 1 januari 1990 ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht en is aan haar alsnog een ongewijzigde arbeidsongeschiktheidsuitkering betaald.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 22 augustus 2017 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 5 november 2017 beëindigd, omdat zij op die dag de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt.
1.4.
Bij besluit van 12 september 2017 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) afgewezen omdat het inkomen van appellante hoger is dan het sociaal minimum dat voor haar geldt.
1.5.
Bij brief van 25 oktober 2017 heeft het Uwv een aanvraag van appellante om een gesprek met een verzekeringsarts en om een medisch rapport waarin staat dat appellante op twee gronden is afgekeurd, afgewezen. Daarbij is meegedeeld dat er voor het Uwv geen reden is om een herbeoordeling uit te voeren omdat appellante op 5 november 2017 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
1.6.
Bij besluit van 22 november 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 22 augustus 2017 en 12 september 2017 ongegrond verklaard.
1.7.
Bij besluit van 21 december 2017 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de brief van 25 oktober 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat met de brief geen zelfstandig rechtsgevolg is beoogd en de brief daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten en heeft de rechtbank tevens verzocht de beschikking van de Raad van Beroep van 22 november 1991 te herzien, in die zin dat zij voor een WAO-uitkering in aanmerking kwam vanwege lichamelijke en niet alleen vanwege psychische klachten.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil is dat appellante op 5 november 2017 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Evenmin is in geschil dat het inkomen van appellante te hoog is voor een toeslag. Dwingende wettelijke bepalingen in de WAO en in de TW regelen tot wanneer appellante recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en wanneer zij daarbij recht heeft op een toeslag. Verder heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat de brief van 25 oktober 2017, waarin het verzoek van appellante om een gesprek met een verzekeringsarts en een herbeoordeling is afgewezen, geen besluit met rechtsgevolg is. De rechtbank heeft daarbij doorslaggevend geacht dat het appellante erom gaat dat het Uwv registreert dat zij ook arbeidsongeschikt was vanwege haar fysieke klachten en niet alleen vanwege haar psychische klachten. Appellante kan hiermee niet bereiken dat zij recht heeft op een hogere uitkering dan zij al heeft ontvangen.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij zich tijdig, dat wil zeggen nog lopende haar WAO-uitkering, bij het Uwv heeft gemeld met haar verzoek dat wordt vastgelegd dat zij ook arbeidsongeschikt was vanwege haar fysieke klachten en niet alleen vanwege haar psychische klachten. Documenten waarin (uitsluitend) sprake is van psychische klachten zijn misleidend en kwetsend. Wijziging in deze documenten zal bijdragen aan haar gemoedsrust. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten de beschikking van de Raad van Beroep van 22 november 1991 in die zin te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep heeft appellante niets aangevoerd dat een ander licht op de zaak zou kunnen werpen. Met bestreden besluit 1 is uitvoering gegeven aan wat in de WAO en de TW dwingend is voorgeschreven. Dit kan niet voor onjuist worden gehouden.
4.2.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in het oordeel dat het Uwv in bestreden besluit 2 terecht heeft vastgesteld dat de brief van 25 oktober 2017, met daarin de afwijzing van een gesprek met een verzekeringsarts en een herbeoordeling, geen besluit met rechtsgevolg is. Appellante heeft vanaf 1988 de maximale uitkering op grond van de WAO waarvoor zij in aanmerking kon komen, ontvangen. Het Uwv heeft terecht overwogen dat de door appellante gewenste wijziging van de achterliggende diagnose in haar geval niet van invloed kan zijn op de hoogte van de WAO-uitkering. Omdat de door appellante gewenste wijziging dus hoe dan ook geen rechtsgevolg zou hebben gehad, is er geen bezwaar en beroep mogelijk tegen het niet doorvoeren daarvan door het Uwv.
4.3.
De aangevallen uitspraak wordt tevens aangemerkt als een afwijzing van de rechtbank op het verzoek van appellante om de beschikking van de Raad van Beroep van 22 november 1991 te herzien, voor zover daarin uitsluitend de psychische klachten van appellante worden benoemd. In wat appellante bij haar verzoek om herziening en in hoger beroep tegen de afwijzing daarvan naar voren heeft gebracht, liggen geen feiten of omstandigheden besloten als bedoeld in artikel 8:88 (oud) van de Awb. Het is vaste rechtspraak dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.5.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, zal het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.A.E. Lageweg