ECLI:NL:CRVB:2019:3678
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAO-uitkering en afwijzing aanvraag toeslag op grond van de Toeslagenwet
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen de beëindiging van haar WAO-uitkering en de afwijzing van haar aanvraag om een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 november 2019 uitspraak gedaan. Appellante had vanaf 1988 recht op uitkeringen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de WAO, maar haar uitkering werd per 5 november 2017 beëindigd omdat zij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Tevens werd haar aanvraag voor een toeslag afgewezen omdat haar inkomen boven het sociaal minimum lag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante op 5 november 2017 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en dat haar inkomen te hoog is voor een toeslag. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de brief van 25 oktober 2017, waarin appellante om een gesprek met een verzekeringsarts vroeg, geen besluit met rechtsgevolg was. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij ook arbeidsongeschikt was vanwege fysieke klachten en niet alleen vanwege psychische klachten, maar de Raad heeft deze argumenten niet overtuigend geacht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de beëindiging van de WAO-uitkering en de afwijzing van de aanvraag om een toeslag in overeenstemming zijn met de wetgeving. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de eerdere beslissingen te herzien en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.