ECLI:NL:CRVB:2019:368
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijzondere bijstand en dwangsom
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand werden gelaten. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht, ingediend op 24 juli 2012. Het college heeft op deze aanvraag beslist op 24 augustus 2012. Appellante heeft het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, maar het college heeft in een besluit van 5 februari 2013 bepaald dat het geen dwangsom verschuldigd is. Het college verklaarde het bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk in een besluit van 19 september 2013.
De rechtbank oordeelde dat het college tijdig op de aanvraag had beslist en dat er geen dwangsom verschuldigd was. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet begreep dat het college met het besluit van 24 augustus op haar aanvraag had beslist. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat het geen dwangsom verschuldigd was, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 januari 2019.